De renner bekeek zijn spiegelbeeld en wat hij zag beviel hem.
Tenminste, grotendeels.
Een jongensachtige, kaalgeschoren borstpartij, pezige armen, een slanke halslijn, naar buiten stekende sleutelbeenderen en een messcherpe kaaklijn.
Een kwartslag gedraaid bekeek hij de holte net onder zijn duidelijk zichtbare ribben. Weer iets verder gedraaid zijn onderrug die smal en krachtig was en naadloos overging in iets dat ooit een kont was geweest en tot slot zijn benen.
Lang, slank en geaderd. Een anatomisch meesterstuk.
Maar steeds weer werd zijn blik als vanzelf in de richting van het stukje buik getrokken dat net onder zijn navel hinderlijk naar buiten stulpte. En hoe langer hij zichzelf bekeek, hoe groter het werd. Een gezwel met vet. Want zo voelde het.
Het moest eraf.
Het verpestte zijn perfecte rennerslijf.
November trok nat, onrustig en veel te warm voor de tijd van het jaar voorbij.
‘Neem rust,’ zei de trainer. ‘Even afstand van de fiets. Misschien een weekje of twee naar het strand met het meisje.’
Na twee dagen al voelde hij het bultje vet op de rand van zijn broek drukken. Het was er altijd.
Als een kras op een bril.
Hij stapte maar weer op de fiets en trainde harder dan verstandig was.
Op internet zocht hij naar filmpjes met naalden die pompend in grauwe kwabben vet werden gepropt. Daarna verscheen er een herboren mens in beeld. In gedachten zag hij zijn buik, even plat als de rest van zijn lijf. Jongensachtig, met een lichte schaduw van buikspieren, net zichtbaar, functioneel, maar zeker niet te zwaar.
Het rennerslichaam als een evenwichtskunstwerk.
December was meedogenloos koud. De mensen praatten over de Elfstedentocht. Het gleed, net als al het andere, langs de renner heen. Hij trainde nog harder dan in november. Elke avond bekeek hij zijn lijf dat scherper stond dan dat van zijn collega’s na drie weken Tour de France.
Hij zag echter alleen dat buikje.
Het bleef er hangen als een peuter aan het been van een moeder. Het nestelde zich in zijn hoofd. Het maakte hem gek.
Hij ging nog harder trainen.
De renner had het koud, de hele dag door. Zijn magere lijf hulde hij in vele lagen. Niet in het minst om te verbergen wat hem kwelde. Zijn vriendin wilde weten of het wel goed ging en de renner antwoordde dat topsport een leven op de grens betekende.
‘Sta je achter mij?’
Ze knikte en voor zijn gevoel sloten ze een verbond. Ze voegde zich zelfs in zijn krankzinnige dieet. Ook op eerste kerstdag. Een dag als alle andere, wat zoveel betekende als keihard trainen gevolgd door een geobsedeerde sessie voor de spiegel. Soms droomde hij van een mes dat hij in zijn eigen buik plaatste. Daarna boetseerde hij zijn lijf. Net zolang totdat het voldeed aan zijn beeld.
In januari leek het buikje iets te krimpen, wat de renner bevestigde om keihard door te gaan. Wanneer hij niet op de fiets zat of voor de spiegel stond, lag hij op een matje op de grond zijn buikspieren te stalen. Pas wanneer de pijn gloeiend door zijn spieren joeg, was het goed. Alsof de pijn het gezwel wegvrat. Op een gegeven moment spande hij de hele dag zijn spieren. Hij werd een boog die altijd gespannen was.
Zijn lichaam voelde als in oktober na een lang en slopend jaar.
Tijdens de stages met zijn ploeg voelde hij zich ontheemd. Hij miste zijn structuur, zijn dieet. Er werd over hem gepraat. Dat voelde hij wanneer hij een ruimte betrad. Hij kon het wel begrijpen. Zijn buik prikte dwars door al zijn kledinglagen heen. Het sterkte hem in de overtuiging dat hij niet mocht verzwakken.
In de derde week van februari was daar de eerste koers. Door zijn focus op zijn lijf leek hij bijna te zijn vergeten dat het daar uiteindelijk allemaal om draaide. Als een rillend kuiken werd hij uit de wielen gekletst. Iets dat zich in de weken daarna veelvuldig herhaalde. Het verbaasde hem niet.
Hij stond natuurlijk veel te zwaar.
Terwijl het peloton in de verte verdween en de staart van de karavaan over hem heen denderde, leek het alsof hij een baksteen in zijn koerstrui mee moest torsen.
Hij zou nog harder moeten trainen.
Misschien zat er ergens nog wat ruimte in zijn dieet.
Halverwege maart begon het hoesten. Onafgebroken. Dag en nacht. De ploegleiding stuurde hem naar huis. Met de tip maar eens goed uit te rusten. En wat aan te sterken.
En een beetje meer te eten, misschien.
Heel even deed hij wat hem was geadviseerd. Het voelde alsof het eten rechtstreeks in zijn buik werd opgeslagen.
De renner lag in bed. Hij leefde op een dieet van crackers en Spa Rood. Zijn bezorgde vriendin stuurde hij snauwend weg. Hij moest rusten. Eenmaal hersteld kon hij dan eindelijk gaan oogsten. Het resultaat van alle offers die hij aan zijn sport had gebracht. Hij lag met aangespannen buik in bed.
Zijn vriendin was steeds vaker bij haar moeder.
De renner was een zwalkend vlot op een uitgestrekte oceaan. Zelf echter geloofde hij dat hij op koers lag.
Na twee dagen rust sleepte hij zich naar beneden. Hij moest maar weer eens gaan trainen. Op tafel lag eten dat heel lang niet in huis was geweest. Koek en chips, dat soort werk. De renner voelde zich verraden en besefte dat hij er nu helemaal alleen voor stond.
Bij het van de tafel vegen alle troep, prikkelde de geur van paprikachips heel even zijn neus. Heel even maar.
Hij brak en vrat alles op. Tot de laatste kruimel.
Een gevoel alsof er een rotsblok onder zijn navel hing.
De renner moest helemaal opnieuw beginnen.
- Een spannend avontuur op de flanken van de Keutenberg - 13/04/2023
- De Zonnestraal: Jean-Pierre Monseré en de herinnering - 15/03/2023
- Koers of voetbal? - 23/06/2021
Geef een reactie