De thermometer buiten wijst 21 graden aan. Het is 20 april 2011. Het stukje dat ik typ gaat over de koudste, guurste en misschien wel meest heroïsche editie van Luik-Bastenaken-Luik ooit verreden: die van 20 april 1980. Het contrast voelt lichtelijk absurd, maar het verhaal moet verteld worden. Het is de editie van Luik-Bastenaken-Luik waarvan later wordt gezegd dat renners in hun broek plasten om het warm te krijgen. En dat de meesten met hun polsen remden – met de stijf bevroren vingers lukte het niet meer.
“Het is weer om in bed te blijven. We hadden sneeuw, slagregens, ijzel, mist en al na 12 kilometer gaven de eerste renners op.” Zo begint Mart Smeets het tv-verslag van de klassieker. En hij heeft gelijk. Topcoureurs die vooraf tot de kanshebbers werden gerekend – Saronni, Gavazzi, Willems, Pollentier – houden het ruim voor Bastenaken al voor gezien. In dit weer stuur je je hond nog niet naar buiten, aldus Willems. Van de 174 gestarte renners halen er uiteindelijk maar 21 de eindstreep.
Tijdens de sneeuwstorm die de eerste uren van de koers teistert rijden de renners met de handen voor het gezicht, om te voorkomen dat de sneeuw in hun ogen dwarrelt. Rudy Pevenage is weggereden uit de grote groep, die zich nog nauwelijks om de wedstrijd bekommert. Het is voorlopig overleven.
Bernard Hinault, die kort tevoren derde was geworden in de Waalse Pijl, heeft weinig zin in de kou. Zijn ploegmakker Maurice Le Guilloux haalt hem over tenminste tot de ravitaillering in Bastenaken door te rijden.
Op de Stockeu bevindt Hinault zich in een kleine groep die 2 minuten achter Pevenage rijdt. Er is nog 80 kilometer te koersen. Hij heeft het koud, is chagrijnig en wil het liefst zo snel mogelijk een warm bad opzoeken. Bergop versnelt hij. Om het warm te krijgen, zal hij later beweren. Zonder om te kijken slaat hij een flink gat en in een mum van tijd is hij bij de arme Pevenage. Hinault kijkt hem nauwelijks aan, gaat erop en erover en rijdt in een trance ongekend hard naar de streep. Hij pakt 3 minuten, 6 minuten, 9 minuten.
Aan de meet heeft Hinault 9.24 minuten voorsprong op de nummer twee, Hennie Kuiper. Als hij over de finish rijdt, steekt hij zijn handen niet in de lucht. Ruim voor de streep trekt hij de riempjes van zijn toeclips al los. Is hij dan niet blij? Ja, vermoedelijk wel. Maar niet omdat hij wint, vooral omdat hij klaar is. Omdat de koers erop zit. Omdat er een warm bad wacht.
Pas drie weken later zijn Hinaults wijs- en middelvingers hersteld van de kou. Als hij een paar maanden later in de Tour bovendien moet opgeven met een ernstige knieblessure, wijzen kenners op de zware inspanningen die hij in de Ardennen in erbarmelijke omstandigheden heeft geleverd. Het zou maar zo kunnen dat Joop Zoetemelk zijn eerste en enige Tourzege te danken heeft aan het temperament van Hinault. En aan de wens om het warm te krijgen.
Die Mart: “…en kijk eens hoe fris dat-ie eruit ziet.” Hij had er best “naar omstandigheden” achter mogen plakken.