Ho. Dat was even schrikken. Tom Dumoulin stopt, althans voorlopig, met wielrennen. Hij had het nog zo aangekondigd. Lachen in de Vlaamse voorjaarskoersen, een vrije rol in de Tour de France. 2021 moest weer een succesjaar worden. In dat licht was zijn mededeling om er voorlopig de brui aan te geven een schok. Wie Dumoulin de afgelopen anderhalf jaar in de rondte zag fietsen, zal minder verbaasd zijn over het nieuws van de Limburger. Nu is het afwachten of de Girowinnaar van 2017 nog terugkeert.

Aan alles moest gedacht worden. De ploeg moest tevreden zijn. De mensen om hem heen. Zijn vrouw, zijn familie. En dan ook nog alle Nederlandse wielervolgers. Zijn eigen tevredenheid moest daar nog tussen worden gepropt. Die combinatie bleek onvindbaar.

Tom Dumoulin verlangde terug naar de periode zonder al die verwachtingen. Zonder druk. Zonder idee.

Misschien wel naar die periode waarin hij als uitgelote bètabolleboos die fiets pakte. Toen hij als opportunist het ros beklom en zonder zorgen, zonder idee, iedereen op een hoop bleek te kunnen fietsen. Juist als opportunist, niet als de vaandeldrager van een wielernatie. Op die manier boekte hij zijn mooiste successen. Vanuit de achtergrond. Immuun voor de aandacht en vooral, voor teveel ideeën.

In die hoedanigheid reed hij de Cumbre del Sol op, in de nazomer van 2015. De plek waar hij wereldsterren Joaquim Rodriguez en Chris Froome in de eindsprint als beginnelingen wegzette. ‘Best wel lekker voor een buffel zoals ik’, zo verwoordde hij dat succes. Die woorden straalden plezier uit. Ultieme lol dat een beest van een vent de meest gevierde fruitvliegen uit de wielersport van die verdomd steile berg af kon pesten. Heerlijk.

In zijn gewonnen Giro overheerste dat plezier ook. De stuntende underdog, de eenzame Sunweb-renner tegen al die exotische, doorgewinterde klassementstoppers. Hij probeerde het gewoon, keek wel waar het schip strandde. En hij won. De oprechte verbazing en ultieme blijdschap in zijn roodwitblauwe trui in Milaan blijven mij in het bijzonder bij. Daar, in dat klamme hokje, straalde Tom Dumoulin uit wat hij echt wilde zijn.

Maar daarna ontstond het idee. Het idee van druk, van moeten presteren. Het idee waar iedere gevierde sportman mee te dealen krijgt. Velen doen dat en gaan onverschrokken door, maar bij Dumoulin kreeg het langzaam een weerslag op zijn gemoedstoestand en later ook op zijn resultaten. De vreugde veranderde in obsessie. Ineens was De vlinder van Maastricht zijn aaibaarheid kwijt. De overgang van opportunist naar wereldster verliep uiterst moeizaam.

Dat leverde de laatste jaren bij vlagen een krampachtig coureur op, die geforceerd en perfectionistisch rondreed. Geprikkeld en ietwat chagrijnig naar de media. Zo zagen we hem ook in Code Geel. Ronduit gespannen. Waar collega Primoz Roglic stoïcijns op zijn doel afkoerst en drie weken zonder mitsen of maren lijkt door te komen, zien we Dumoulin in het kielzog van de Sloveen fysiek en mentaal inzinken. Naargelang de koers vordert wisselt hij talloze keren van fiets en praat hij zichzelf voor het oog van de camera de put in. Alle relativiteit, zeker na een lange periode zonder koersdagen, ontbreekt. Onzekerheid en stress domineren.

Nu heeft hij die zak met stress overboord gegooid. Wel 100 kilo, een zware tas. Hij gaat wandelen met de hond en aan zichzelf denken. Op weg naar, misschien, fietsen zonder denken. Onbezorgd, zonder idee.

Want op die manier kan Dumoulin terugkeren. Zonder idee. Als die uitgelote bètabolleboos. Als een toerist met exceptionele kwaliteiten, lachend op Vlaamse kasseiwegen. Of ergens op een berg in de buurt van Valencia. Uiteindelijk is dat de wielrenner die Tom Dumoulin wilde zijn. Als die jonge renner die klimmers kon pesten en lol haalde uit het fietsen.

Wie weet wat er uit die lol zou kunnen ontstaan.

Huub Mol