Voorjaar 2001. Kort na mijn bekering.
Traag als roofdieren in afwachting van de jacht, reden we rondjes over een troosteloos bedrijventerrein ergens in Gorinchem-Oost, de wekelijkse verzamelplaats voor ons tot koers gepromoveerde trainingsrondje.
Nog een keer pissend, pratend, luidruchtig grappend. Een dun laagje bravoure dat de angst voor wat er komen ging maar nauwelijks kon verhullen. De wind was meer dan krachtig en iedereen wist wat dat, straks op de dijk, teweeg zou brengen.
Een slagveld.
De spanning hing als een zware, natte deken over de groep.

Net voordat we vertrokken kwam hij het terrein opgeflitst. Een slanke jongen met een klakske op zijn halflange haren. De Volharding leidde ik af van zijn tenue. Daarover heen, vloekend als een ketter, een windstopper in het hysterisch geblokte kleurenpatroon van Mapei.
Lelijk, maar op een of andere manier toch indrukwekkend. 35
Vooral omdat die blokken in mijn nog maar korte wielerleven symbool waren gaan staan voor alles waarvan ik droomde die dagen.
Ik kende hem niet. Laat staan dat ik iets wist over zijn rennerskwaliteiten. In mijn hoofd echter werd automatisch een link gelegd:
Mapei = Andrea Tafi, Johan Museeuw, Franco Ballerini, Michele Bartoli en Frank Vandenbroucke.
Een renner met Mapei-kleding = klasbak.
De wielerhemel leek dichterbij dan ooit.

Het was een andere tijd. Het onderscheid tussen het oude en nieuwe wielrennen bestond nog niet. Althans niet voor het grote publiek. En zeker niet voor mij. Ik kende enkel een roemrucht verleden waarvan ik vrat als een zak drop na een hongerklop. Een wereld vol heroïek en heldendom, opgetekend in fantastische verhalen waarin de mannen van Mapei niet zelden een onbetwiste hoofdrol vervulden.

Een heerlijke tijd waarin grootse prestaties niet bezoedeld werden door twijfels over de eerlijkheid van het spel. Ongecompliceerd genieten zonder dat knagende onderbuik gevoel dat je waarschuwde voor het moment waarop zou blijken dat je toch weer belazerd was.
Geen reserve dat als een stuk schuurpapier over een volmaakt glanzend oppervlak wordt gehaald.
Enkel een diepe bewondering voor de mannen van wie ik meende te weten wat ze allemaal moesten doen om op dat onmogelijk hoge niveau te kunnen koersen.
De mannen die ik adoreerde.
Eerlijk gezegd zijn er nog altijd momenten dat ik die onvoorwaardelijke overgave mis.

We vertrokken en de hel brak los. Zoals verwacht. Pas na een half uur raggen op de kant gleed er heel even een relatieve rust over de inmiddels gehalveerde groep. De jongen in het Mapei-vest was er nog bij, wat mij niet verbaasde omdat hij bijzonder makkelijk reed. Met overschot.

In een straf, maar houdbaar tempo, ging het verder. De wind blies nu in de rug en het geslonken peloton likte de wonden. Totdat de dijk een scherpe wending maakte en de wind van opzij een nieuwe aanval plaatste. Het Mapei-vest zette zich op kop en halveerde het stuk van de weg dat luwte en bescherming bood. Het wanhopig schreeuwen en smeken vanuit zijn rug negerend, trok hij heel stevig door.
Het restant van ons peloton brokkelde uiteen als een suikerklont in een gloeiend hete mok thee.

Ik zag het gebeuren en voelde opeens heel sterk: dit is mijn meetmoment!
Ik zette aan, heel krachtig, en gaf meer dan alles. Sterretjes dansten voor mijn ogen. Daar doorheen flitsen van een afzichtelijk blokkenpatroon. Pijn was een station dat ik verbazingwekkend snel passeerde. Daarna volgde er een emotie die ik niet meteen kon plaatsen en zomaar opeens zat ik in het wiel waarvan ik wist dat ik het vast moest houden.
Al was dat het laatste dat ik ooit zou doen.
Achter ons een maagdelijk lege weg.
Was dit geluk?

Het vest keek niet op of om en stampte onverstoorbaar door. Alsof hij zich niet bewust was van zijn macht. Alsof hij bij toeval een stel wielertoeristen had ingehaald. Een blik op mijn teller leerde dat we constant tegen de 50 kilometer per uur aan reden. Gek genoeg leek het vanzelf te gaan.

Dit was dus het moment dat je door alle grenzen heen getrapt het beest van angst, dat je lichaam ervan weerhoudt grootse dingen te doen, verslagen hebt. Een nieuwe dimensie met onbeperkte mogelijkheden.
Het moment waarop je beseft dat je een coureur bent.

Ik voelde tranen in mijn ogen.
Het was alsof ik vloog.
Dit was geluk.

De elleboog voor mij verstoorde heel even mijn roes. Vertelde mij dat het tijd was voor de volgende stap. Ik moest mijn bijdrage leveren aan deze ontsnapping. Heel even kwam ik uit het zadel. Het Mapei-vest hield in en ik passeerde hem.
‘Dit is de slag!’
Hij hijgde er niet eens bij.
Daarna: ‘blijven draaien, klepper!’
Zijn hand rustte heel kort om mijn schouder.
Een warm gevoel van verbondenheid doorspoelde mijn lijf.
Ik reed harder dan ik ooit had gedaan.
Harder dan ik ooit had durven dromen.

Nog altijd, wanneer ik dat afschuwelijke blokkenpatroon onder ogen krijg, voel ik de warmte van toen door mijn lichaam stromen. Een herinnering aan de tijd waarin mijn liefde voor de sport nog niet door persoonlijke teleurstellingen en duistere ontboezemingen getekend was.
Ondanks al dat andere waarmee de Mapei-wielerploegen zo vaak worden geassocieerd.

Vandaar ook dat mijn hart een sprongetje maakte toen ik vorige week las over de rentree van Mapei, naast Trek Factory Racing, in het peloton.
Nu nog hopen op een afschuwelijke trui!

Joost-Jan Kool