Vorige week heb ik Tyler Hamiltons psychothriller The Secret Race in twee avonden verslonden. Ik heb geen moreel oordeel over het gedrag van Hamilton en zijn collega’s. Doping, het hoort erbij. Iedere renner voor zich moet beslissen of hij z’n leven wil riskeren voor een portie sportieve roem.

Het spektakel dat we wielrennen noemen, wordt er niet minder mooi van.

Veel schokkender vond ik het gebrek aan passie, de kille zakelijkheid, waarmee Hamilton en co hun vak beoefenden. Kort samengevat: ‘Toen won Lance de koninginnenrit, toen bracht hij het geel probleemloos naar Parijs, toen vierden we dat in een goed restaurant en toen vlogen we weer terug naar Girona’. Dat emotieloze, roboteske gedrag schijnt dan weer kenmerkend te zijn voor drugsgebruikers, zo vertelden mij mensen die het weten kunnen.

Voor mij was het nieuw.

Eigenlijk voel ik me daardoor als bewonderende supporter meer genept dan door het feit dat er überhaupt gedopeerd wordt.

Ze genieten verdorie niet eens van hun heldendom!

Zoiets.

Na het lezen van het boek ben ik nog wel met één belangrijke vraag blijven zitten. Een vraag die me nog urgenter toeschijnt, nu ik zondag 23 september live – in het echt dus – het WK in Valkenburg heb gevolgd. Wat ik daar zag, op de Cauberg, was fabelachtig.

Een paar beelden die me zijn bijgebleven: de katachtige versnelling van een kleine Duitse renner (Fröhlinger, Martens?) met in z’n wiel Bauke Mollema – tongetje uit de mond – op drie ronden voor het eind. Dat ging hard, vre-se-lijk hard. En dat na een slordige 225 kilometer.

Dan, op de laatste beklimming, Edvald Boasson Hagen. Deze reusachtige Germaanse god – met ’n dikke 80 kilo bepaald geen klimgeit – sprong op indrukwekkende wijze weg bij toch niet misselijke (en veel kleinere, lichtere) renners als Valverde, Nibali en Voeckler.

En ja, er was ook nog ene Philippe Gilbert. De hele dag zat ‘ie verscholen in de meute, maar op de laatste klim kwam Phil voorbij suizen, akelig dicht tegen de dranghekken. Een klein, geblokt mannetje op een monsterverzet. Als ik niet al onder de indruk was van dit machtsvertoon, dan was ik het wel toen ik later die middag begreep dat Gilbert op het Grendelplein zijn ketting op het buitenblad had gegooid en de bijna 1.000 meter die hem scheidden van Thermae 2000 met een gemiddelde van 32 km/u (!) had overbrugd.

Petje af. Ongelooflijk. Wat een atleet. Buitengewoon.

Maar ook: kan dat wel? Na 265 kilometer?

Sinds ik de laatste pagina van The Secret Race heb omgeslagen, klinkt er een plagerig, sceptisch stemmetje in mijn hoofd. Het stemmetje vraagt me continu: waar ligt de grens van het menselijk kunnen? Zijn de prestaties van toprenners niet extraterrestrial? De zondag van het WK heb ik het stemmetje succesvol verdrongen, maar diezelfde avond kwam de scepticus-in-mij dubbel en dwars terug.

Met dezelfde vraag. Kan dat wel: na 265 kilometer koers de Cauberg oprijden met 32 km/u? Paniagua dus.

Vermoedelijk is daar geen zinnig antwoord op te geven. Maar ik heb zo m’n twijfels. En daar baal ik van, in toenemende mate.

En volgend jaar april? Dan sta ik er weer, op de Cauberg. Te genieten van het spektakel dat wielrennen heet. En denk ik: wat je allemaal slikt, spuit of transfuseert, Phil, dat moet je helemaal zelf weten.

Maar in godsnaam, naai ons niet als Lance, Tyler en hun partners in crime. Geniet ervan dat wij gewone stervelingen Philippe Gilbert bewonderen. Speel je rol met verve én met passie, buitenaardse superman. Het moet wel een beetje leuk blijven!

The Secret Race is verkrijgbaar bij o.a. bol.com

 

Sander Peters
Laatste berichten van Sander Peters (alles zien)