Met de wetenschap van nu voel ik pijn bij het zien van de beelden. Pijn om een jong, beloftevol leven dat even dramatisch als onverwacht tot een einde kwam.
De klap van dat ene fatale moment dat alles voorgoed veranderde.

Barcelona, 2 augustus 1992.
Ik zie een jonge man. Hij staat op de top van de Olympus. Zwanger van het talent en vol verwachting kijkt hij om zich heen. In de verte gloort een vergulde horizon. Het felblauw van zijn trui geeft hem een glans die ik wel vaker meen te zien op beelden van jong overleden mensen. Een glans die hem paradoxaal genoeg ook iets onsterfelijks geeft.

Nog geen drie jaar later is zijn leven voorbij. De belofte kapotgeslagen op een lomp stuk beton langs de afzink van de Col de Portet d’Aspet. De beelden die volgen zijn onvergetelijk. Eén renner ligt levenloos op het asfalt. De benen lijken nutteloos en krachteloos onder zijn lichaam te zijn gedrapeerd. Bloed dat zich vertakt in het grove asfalt. Daaromheen het gebruikelijke gekrioel van vlak na een valpartij. Renners die uit het ravijn omhoog kruipen, het zoeken naar fietsen, zenuwachtige ploegleiders. Opstaan en weer doorgaan. De schade beperken.
En dan komt daar heel langzaam het besef: hier heeft zich iets onomkeerbaars voorgedaan.
De ontreddering bij Erik Breukink wanneer hij direct na de finish geconfronteerd wordt met de dood van een collega. Wellicht doet het hem ook beseffen hoe kwetsbaar een coureur op zijn fiets eigenlijk is. Dat iedereen door het noodlot getroffen kan worden. Dat een renner dus kan sterven tijdens de koers.

Het blijkt maar weer hoe relatief begrippen als talent, winst en verlies eigenlijk zijn.

Van het ene op het andere moment is het talent Fabio Casartelli een herinnering geworden. Geen Portet d Aspet monument Casartelliglansrijke carrière, geen rijk gevulde erelijst, maar een gedenksteen op de flanken van de Col de Portet d’Aspet, waarbij elk jaar nog even wordt stilgestaan. Elk jaar een beetje minder. Minder mensen, een slijtende emotie. De tijd heelt alle wonden. Behalve voor dat hele kleine groepje dat de pijn voor altijd voelen zal. Omdat ze niet alleen een renner missen, de eerste Tour-dode sinds jaren, maar een mens waarvan ze zielsveel hielden.

Een dag later brengt het lamgeslagen peloton een eresaluut. Kruipend huilen de renners zich 237 kilometer lang van Tarbes naar Pau waar Motorola-ploeggenoten als eerste hun wiel over de streep mogen drukken. Een martelgang die doet denken aan een vrome monnik die op zijn knieën de trappen van een kathedraal betreedt. Schurende pijn, uren lang.

Een dag later wint Erik Zabel de 17e etappe van Pau naar Bordeaux, omdat de Tour, omdat het leven altijd verder gaat. Altijd.

Joost-Jan Kool