Straks is het weer de Vlaamse hoogmis. Maar Waalse wielrijder, ik moet aan u denken. Hoe gij die prachtige wielersport door uw vingers hebt laten glippen. Gij, die in de begindagen van de wielersport geen partij had aan de Vlaamse wielrijders. Zij, die onbehouwen lompe Vlaamse boerkes die naar economisch welvarende gebieden als Wallonië en Noord-Frankrijk trokken om er de kost te verdienen. Gij, die de fundamenten hebt gelegd van het wielrennen in België. Niet onlogisch ook. Ge waart niet zelden van hogere afkomst, en daardoor kon ge u een fiets veroorloven.
Men zag de Vlaamse armoezaaiers rond de eeuwwisseling liever niet komen in uw regio. Ze zorgden voor overlast en spanningen, maar knapten wel de werkjes op waar de Waal zich te goed voor voelde. Sommige Vlamingen vestigden er zich definitief, anderen zakten te voet af naar uw contreien om ’s avonds weer terug te keren naar hun Vlaanderenland. Om daar voor enkele uren de slaap te vatten om vervolgens voor dag en dauw weer naar hun werk te trekken. Te voet. Dag in, dag uit. Vlaanderen was toen ontwikkelingsgebied, de schrijnende taferelen in het in 1902 verschenen A travers les Flandres – in 1904 in het Nederlands gepubliceerd als Door arm Vlaanderen – van Auguste De Winne liegen er niet om. Wielrennen mag dan wel geboekt staan als de sport bij uitstek om uit de armoede te geraken, een fiets moest nog steeds betaald worden en zelfs daar was de Vlaming te arm voor.
De Waalse wielrijder, gehouwen uit de rotsen van Dinant, maakte in het beginjaren van de wielersport furore. Denk maar aan de sprinter Robert Protin, die legendarische sprintwedstrijden betwistte tegen de Brusselaar Hubert Houben. Protin, toonbeeld van sportiviteit, want amateur. Houben, de broodrenner, die het aandurfde om hogere startgelden te vragen. Het is ook geen toeval dat de eerste editie van Luik-Bastenaken-Luik al in 1892 werd gehouden. En die van de Ronde van Vlaanderen pas in 1913. De Luikenaar Léon Houa won de eerste drie edities van La Doyenne, waarna de koers wel pas in 1908 aan haar volgende editie toe was.
Het rijke Waalsche wielerleven
Geen alleenstaand geval. De eerste editie van Parijs-Brussel in 1893 werd gewonnen door een Waal, André Henry. De tweede editie in 1906 ook, toen was Albert Dupont de gelukkige. En in 1914 prijkte er met Louis Mottiat voor de derde keer een Belg op de erelijst, wederom een Waal. Het was tot 1925 wachten eer er met Gerard Debaets een Vlaming deze koers kon winnen. Intussen hadden de Brusselaar Alexis Michiels en de legendarische Waalse renner Félix Le Mineur Sellier tot driemaal toe, Parijs-Brussel op hun palmares staan. De Vlaamse wielrijder verbleekte kortom in het felle licht van uw prestaties. Als men in het heden naar de wortels van de wielersport verwijst, verwijst men wel steevast naar die laatste en wordt er gezwegen over de Waalse renner, die in België de wielersport nochtans op de kaart heeft gezet en lange tijd de betere was.
Eén naam die steeds weerklinkt als er over de begindagen van de roemrijke traditie van de koers in Vlaanderen wordt gepalaverd, is die van Cyriel Van Hauwaert. U weet wel, de man die volgens de legende uit arren moede per fiets naar Milaan moest trekken om te kunnen starten in La Primavera en als kers op de taart in San Remo ook nog eens als eerste over de eindstreep bolde. Zijn invloed op het wielergebeuren in Vlaanderen is inderdaad niet te onderschatten en groter geweest dan zijn prestaties als wielrenner zouden doen bevroeden. De Leeuw van Vlaanderen, zoals hij nochtans werd genoemd, heeft niet eens de Ronde van Vlaanderen gewonnen. Voor een etappewedstrijd als de Tour bleek hij te licht. Milaan-San Remo, Parijs-Roubaix en Bordeaux-Parijs won ie wel, maar daarmee stond hij toentertijd niet alleen.
Maar hij won wedstrijden in het buitenland. En dat was wel iets voor een Vlaming toentertijd. Het leverde hem in Vlaanderen algauw de heldenstatus op. Bovenal zorgde hij er in Vlaanderen voor dat het wielrennen populair werd, zowel op de weg als op de baan. Hij moest voor de gewone arme man als voorbeeld dienen dat het mogelijk is om helemaal uit het niets naar de top te klimmen. Dat de man een invloed uitoefende op de maatschappij moge duidelijk zijn. Paul Van Ostaijen verwees zelfs naar Cyriel ‘De Leeuw van Vlaanderen’ Van Hauwaert in één zijner groteske verhalen, ‘De Leeuw’ uit Diergaarde voor kinderen van nu:
“Tans is de vlaamse leeuw echter een dier dat vanwege zijn fraaie kunststukjes op de fiets wereldberoemd is geworden en derhalve vanuit New-York, Chicago, Berlijn en Parijs, steden waar zulke kunststukjes erg worden gesmaakt, steeds opnieuw wordt opgeëist. De vlaamse leeuw heeft zelfs de baanrit Bordeaux-Parijs herhaaldelik gewonnen, wat des te fraaier is wanneer men bedenkt dat, hierin, zijn tegenstrevers mensen waren.”
Ach Van Hauwaert zult gij, Waalse wielrijder, denken. Overschat rennertje. Als ge zijn prestaties in ogenschouw neemt, kan die boude bewering niet helemaal ontkracht worden. Te meer, omdat gij Waalse renner, voor geen kleintje vervaard zijt. En in dit tijdsbestek van de geschiedenis wel meer renners van dergelijk kaliber in uw rangen had. In den aller beginne was er zoals eerder al gedeclameerd Léon Houa. Hij won de eerste drie edities van Luik-Bastenaken-Luik, waarna men bij de organisatie dezer koers diens heerschappij klaarblijkelijk zo beu was, dat de volgende editie pas in 1908 werd gehouden.
En wat dan gezegd van Louis Mottiat? Zelden hebben er mannen van dit kaliber op een fiets gezeten. Luik-Bastenaken-Luik, Parijs-Tours, Parijs-Brussel, wedstrijden die allemaal op zijn palmares prijken. Net als Bordeaux-Parijs-Bordeaux, een wedstrijd van meer dan 1200 kilometer lang en voorloper van het prestigieuze Critérium des As en in 1921 won hij ook nog de intussen ter ziele gegane marathonwedstrijd Paris-Brest-Paris. Iemand met wie hij vaak een verbeten strijd voerde, maar steevast het onderspit moest delven, was Emile Masson.
Zo niet in de Bordeaux-Parijs van 1923. Een koers waarin de renners met lange adem automatisch bovendreven. Niet toevallig bleken dat Mottiat en Masson te zijn. Op een gegeven moment verloor Mottiat enkele meters op zijn vluchtgezel, Masson had het gezien en riep zijn drie gangmakers toe te moeten verdapperen. Mottiat was door pech zonder gangmakers gevallen en moest in zijn eentje opboksen tegen Masson en zijn drie gangmakers. Om van te schreien, huilende mannen kon Karel Van Wijnendaele maar matig appreciëren want zij zijn bij voorbaat verloren, aldus te lezen in Het rijke Vlaamsche wielerleven. (1943)
“Hij raast tot dat… tot dat hij begint te weenen! En van dat oogenblik af is hij een verloren man, want hij geeft zich over aan de ontmoediging. Dat is de fatale weerbots na het razend geweld.”
Karel Van Wijnendaele
De naam is gevallen. Karel Van Wijnendaele. Een man die zo mogelijk nog een grotere invloed zou uitoefenen op de ontwikkeling van de Vlaamse wielersport dan de eerder genoemde Van Hauwaert. Van Wijnendaele, geboren als Karel Steyaert, spiegelde zich aan Van Hauwaert. De emoties die die laatste losweekte met zijn fiets, wilde Van Wijnendaele met zijn pen evoceren. Al zijn beide heren niet altijd even dikke vriendjes geweest. Van Hauwaert durfde het eens aan zich zonder verweer te laten dubbelen in een wedstrijd op de velodroom van Torhout, een velodroom die onder toedoen van Van Wijnendaele werd opgericht. De matige inzet bij Van Hauwaert schoot bij Van Wijnendaele danig in het verkeerde keelgat. Maar zelfs de Leeuw van Vlaanderen heeft al eens recht op een mindere dag en dus was het enkele jaren later weer koek en ei tussen de twee.
Van Wijnendaeles doel was niet louter het volk warm maken voor de wielersport. Hij bedreef politiek. De almacht binnen de Vlaamse wielerwereld gaf hem daartoe vrij spel. De functie die Van Wijnendaele toentertijd niet bekleedde binnen de wielersport moet nog uitgevonden worden. Eén van de petjes die Van Wijnendaele ophad, was dat van wielerjournalist. Een ander petje dat hij droeg was dat van manager van de flandriens. Hij kon dus voor Sportwereld, het blad waar hij mee aan de wieg van stond en nog steeds voor schreef, uitgebreid berichten over de wonderlijke avonturen van de flandriens. Een groep pistiers die de pistes in binnen- en buitenland onveilig maakten.
Wat hij ook gretig deed. Hij dikte aan en gaf een interpretatie aan wat hij zag die het beste in zijn kraam paste. Het beschrijven van de avonturen van de flandriens had immers één doel: de emancipatie van het Vlaamse volk. Koers als wapen om een identiteit te creëren. Aan deze helden op een stalen ros moest de Vlaming zich spiegelen. In Het rijke Vlaamsche wielerleven wordt het woord wilskracht even vaak vermeld als een doorsnee lidwoord. Nooit aflatend, onverschrokken en hard wroetend. Een verzameling karaktertrekken die de Vlaamse wielrenner zich moest aanmeten, en bijgevolg werd ook de man in de straat door elke dag Sportwereld te lezen met deze idealen doordrongen.
Het beeld van de flandrien ging nadien een eigen leven leiden. Briek Schotte werd ermee vereenzelvigd door zijn stijl van fietsen. Hij behoorde nochtans nooit tot het clubje van pistiers die reden onder de hoede van Van Wijnendaele. Schotte was immers zestien toen de flandriens door interne twisten uit elkaar gingen. Vandaag wordt iedereen die een halve minuut naar een partij kasseien kan kijken zonder met de ogen te knipperen flandrien genoemd.
Om de eigen oppermachtige wielercultuur in de verf te zetten, die in feite nog maar in haar kinderschoenen stond, zette Van Wijnendaele zich af tegen anderen. Vaak tegenstanders met Franse tongval. Het gebeurde al eens dat een zesdaagse opgefleurd werd door vechtpartijen tussen toeschouwers ten gevolge van de onconventionele fietsstijl van de flandriens. De boertige, onbehouwen Vlaamse boerkes konden maar op weinig sympathie rekenen bij de aanhang van Franse of Waalse teams. Aan dergelijke gebeurtenissen wist Van Wijnendaele steevast een draai te geven zodat de heldenmoed en het doorzettingsvermogen van de flandriens ten volle tot uiting kwam. Voor meer saillante details over de legende van de flandriens verwijzen we u trouwens graag door naar De flandriens, opkomst en ondergang van een wielersoort (2007) van Herman Chevrolet.
Maar de facto komt het er op neer dat alles wat niet uit de Vlaanders kwam, lees West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen, in de ogen van Van Wijnendaele niet kon fietsen. De Kempen of Limburg hadden meer gemeen met Wallonië of Brussel dan met West- of Oost-Vlaanderen. Renners uit de Kempen waren niet strijdlustig genoeg om het ver te schoppen, laat staan dat ze in een regio woonden waar het wielrennen over de tongen ging. Tom Boonen? Van Wijnendaele had hem niet eens gekend.
“Sport beteekent strijd. En of de Limburger en deze uit de Kempen, wel zoo strijdlustig aangelegd zijn als de West-Vlamingen bij voorbeeld?… En of deze niet warmer zijn en heftiger van karakter?… Wat Felicien Vervaecke op een dag in Luchon-Pau van 1935 verwezenlijkte voor Romain Maes, dat kan men maar alleen gedaan krijgen van iemand, die vloekt en tempeest tegen zijn eigen. Hij vloekt, omdat hij zich voelt begeven, hoort ge ’t, voelt, en algelijk niet wil! Ik weet Loncke nog opgeven in een Zes Dagen koers van Antwerpen waarin hij gedurende 5 dagen en 23 uren de meerdere was. Hij gaf op, ‘omdat hij toch zoo moe was’! Welnu, die woorden zou men nooit gekregen hebben uit den mond van een Vervaecke of Sylveer Maes. En ’t is in ’t verschil van die karakters, dat het gebrek ligt aan diepte- en aan hoogtegang bij de renners van Limburg, en van de Kempen. Wij zeggen dit niet om te kritikeeren, maar wel opdat deze, die na zullen en moeten komen, het zouden weten en er aan verhelpen!”
Het Vlaming zijn was als het ware een eerste vereiste om uit te groeien tot een icoon als renner. Dan mag je nog Philippe Thys heten en drie keer de Tour hebben gewonnen. Van Wijnendaele kreeg hij niet begeesterd. ‘Hij kwam dan ook uit Brussel, het niemandsland!’ Ook de vaak met Oscar Lapize vergeleken en naar Brussel uitgeweken René Vermandel was hetzelfde treurige lot beschoren. Deze opvattingen formuleerde Van Wijnendaele in de jaren ’30 en de jaren ’40. Een retoriek die niet vies was van wat bloed en wat bodem, zo merkt ook Geert Buelens op in zijn essay Sprint de blauwvoet. Zo getuige ook volgende passage in Het rijke Vlaamsche wielerleven waarin de zuiverheid van het Vlaamse ras wordt bepleit.
“Men leerde voornamelijk dat er aan het Noordzeestrand een ras woonde, dat algelijk nog gezond was en sterk: misschien niet sterk naar de ziel omdat honderd jaren verbastering hun werk van vernieling en ontzieling hadden verricht, maar sterk naar het lichaam en naar den wil om iets te worden en te zijn!”
Land van wielrenners
Een betoog dat nauwelijks moet onderdoen voor Van Wijnendaele en op sommige punten nog scherper uit de hoek komt als we het hebben over het wielernationalistisch discours dat erin aan de dag wordt gelegd, is Land van wielrenners, een studie over den Vlaamschen wielrenner (1941) van Jaak Veltman, een boekje van amper 50 bladzijden maar desondanks zeer het lezen waard. De arme Vlaming werd in het alledaagse leven geconfronteerd met de harde wetten van het leven en moest bij tegenslagen naarstig doorzetten. Geen betere sport dus dan het wielrennen, met haar onmenselijk zware beproevingen, waarin de Vlaming zich ten volle kon ontplooien.
“Wanneer men bepaald een verklaring wilde hebben voor al de onopgeloste vragen ten aanzien van het onverstoord overwicht van den Vlaamschen renner, dan diende men bij de middelmaat te rade te gaan. In haar beste hoedanigheden kwam de aard duidelijk bloot te liggen. Zij vormde als verschijning de onmiddellijke uitdrukking van dien aard. Zij kenmerkte zich door een meedoogenlooze hardheid van spier en zenuw, een schier physieke gevoelloosheid voor vermoeienis, een onuitputtelijk doorzettingsvermogen en een soort van sombere verbetenheid onder den tegenspoed.”
Veltman gaf in niet onverdachte tijden blijk van een zwaar romantisch verlangen naar het verleden. Wielrennen was dan het middel bij uitstek om de Vlaamse normen en waarden in stand te houden en het beste middel om het Vlaamse ras van andere inferieure volkeren te onderscheiden. Ook dit kan je nog bezwaarlijk onschuldig noemen. Die drang naar het verleden werd wel steeds moeilijker in een alsmaar veranderende maatschappij. Van de stad moest hij niets hebben en een wil om terug te keren naar de natuur was erg fel aanwezig. Geen toeval dat zijn Land van wielrenners in 1943 een lyrische recensie ontving in Het Nationale Dagblad, een krant die tussen 1936 en 1945 werd uitgegeven in Nederland door de Nationaal-Socialistische Beweging. Niet alleen werd de samenleving hier het slachtoffer van, ook zag hij met lede ogen toe hoe begin jaren ’40 de romantiek uit de koers aan het verdwijnen was. Kenbaar een bezorgdheid van alle tijden. Hoe de renners steeds fatsoenlijker voor de dag kwamen en de onbehouwen types steeds zeldzamer werden. Het materiaal werd lichter, wedstrijden korter waardoor er niet meer ’s nachts hoefde gestart te worden. Waar de melancholie stilaan omsloeg in depressiviteit, vond Veltman toch nog een verzoenende gedachte. Ogenschijnlijk is er veel veranderd, maar…
“Als men echter goed toekijkt, dan blijkt in den grond alles gebleven te zijn zooals het was reeds bij het ontstaan. Nog altijd is de Vlaamsche wegrenner de zoon van kleine buitenmenschen, die aan de kale tafel in de sobere keuken hun pap en hun homp brood met “’n schelle spek” eten en boven wier gerimpeld gelaat het Christusbeeld hangt. Zij staan nog als vroeger dicht bij de aarde en bleven nauw verbonden met de natuur.”
Het mag dan ook niet verwonderen dat Veltman, geboren als Jaak Soep, zich de schoonzoon van Karel Van Wijnendaele mag noemen. Tot op heden is de invloed van Van Wijnendaele op de Vlaamse wielersport onuitwisbaar. Dat wielrennen iets is wat in het bloed van de Vlaming zit, wordt nog steeds gepropageerd. En koersen van eigen bodem worden danig opgehemeld dat een mens zou vergeten dat Kuurne-Brussel-Kuurne geen klassieker van het hoogste allooi is en Milaan-San Remo wel, en dus niet omgekeerd. En Parijs-Roubaix – Parijs-Robaais voor diegene die vertrouwd zijn met het werk van Van Wijnendaele – wordt gemakshalve even geannexeerd en beschouwd als een koers van eigen bodem. En dat in tegenstelling tot de Ardennenklassiekers, die een even exotisch karakter lijken te hebben als de Ronde van Gabon of de Tour Down Under.
Een spotje dat we u in het licht van al het voorgaande niet kunnen onthouden is dat van Het Nieuwsblad, gelanceerd in aanloop van het wielerseizoen, met als leuze ‘De koers is van ons!’ Eerst wordt er een hooghartige Fransman opgevoerd om vervolgens een Franse wielrenner het onderspit te laten delven tegen ‘één der onzen’ in de belangrijkste voorjaarsklassieker (editie 2011) met op de achtergrond een niet te tellen aantal wapperende leeuwenvlaggen. Een doelbewuste keuze, er kon immers ook gekozen worden voor een triomferende Tom Boonen in de Ronde van Vlaanderen van 2012 alwaar hij twee Italianen er in de sprint oplegde. Of voor een met twee Luxemburgers dollende Philippe Gilbert in Luik-Bastenaken-Luik van 2011, theoretisch ook mogelijk, al zien we dat niet zo gauw gebeuren. Karel Van Wijnendaele zou in ieder geval instemmend geknikt hebben bij de huidige gang van zaken. Er werd gekozen om te spreken over Belgen en niet over Vlamingen en ook om de Brabançonne te laten afspelen op de achtergrond en niet de Vlaamse Leeuw, iets wat Van Wijnendaele minder prettig zou gevonden hebben, maar het spotje kan daardoor wel politieke onbevlektheid uitstralen.
Ook interessant om even te kijken naar het wielerblad Bahamontes, dat in aanloop naar de Vlaamse Wielerweek op haar beurt een prent lanceerde op sociale media met de slogan ‘De koers komt thuis!’ De twee kleine leeuwenvlagjes en het veld laten niets aan de verbeelding over waar dat thuis nu gelegen is. Vlaanderen als bakermat van de wielersport, een beeld dat alom leeft, maar tegelijkertijd de waarheid in haar gezicht uitlacht. Een beeld dat door Van Wijnendaeles pen ook niet gauw zal verdwijnen. Want de koers is in Vlaanderen een stukje traditie waar niet aan getornd mag worden. Het is erfgoed dat met fluwelen handschoentjes dient behandeld te worden. Niet evident in tijden van een alsmaar mondialiserende wielersport, in tijden van crisis en een bedreigd voortbestaan van wielerwedstrijden en in tijden dat er niets nog zeker is op de wielerkalender. Dergelijke tijden zijn vruchtbaar om het chauvinisme hoog tij te doen vieren. En maken duidelijk dat de geest van Karel Van Wijnendaele nog rondwaart in de Vlaamse wielersport.
We zijn u niet vergeten
Maar we zijn u niet vergeten, Waalse wielrijder, we komen terug bij u. Al dat geleuter over de Vlaamse wielrennerij, dat kennen we intussen al wel, zult ge denken. Maar dat geleuter had een hoger doel. Gij mist een Karel Van Wijnendaele in de geschiedenis uwer sport. Iemand die de wielersport verhief boven het vrijblijvend vermaak. Iemand die wallinien even goed deed bekken als flandrien. De man had zeker ook zijn imperfecties, maar hij zette wel de wielersport op de kaart. Wanneer de eerste mensen in Vlaanderen leerden fietsen, was de wielersport in uw streek al bijna over haar hoogtepunt heen. Gij dacht in het fietsen een elitaire bezigheid te hebben gevonden, maar ge waart mis. Wielrennen werd een sport van het volk en dat deed u ergens in de jaren ’20 afhaken.
Laat u geen blaasjes wijsmaken, gij zijt de pionier van de Belgische wielersport. Al zal het niet altijd zo klinken. En al zeker niet in de Vlaamse Wielerweek. De verering van de Vlaamse wielersport viert dan hoge toppen. Het doet soms pijn aan de oren hoe groots de plaatselijke koersen worden voorgesteld. Maar ge moet dat ook begrijpen, Waalse wielrijder, men blaast het hoogst van de toren wanneer het water tot aan de lippen komt. De eigen loftrompet schallen is het laatste middel om koersen die van de kalender dreigen te verdwijnen in leven te houden. Om het nakende onheil van kalenderwijzigingen te bezweren. Men wil dit stukje verworven traditie niet verliezen.
Maar waar is uw bezieling, Waalse wielrijder, als het over wielrennen gaat? Hoe is het toch zover kunnen komen dat wielrennen een bijna exclusieve Vlaamse aangelegenheid werd? Philippe Gilbert wel ja, die kennen we. Tot enkele jaren terug al geannexeerd als halve Vlaming, want een aanvalslustig type renner dat nimmer versaagt. Zijn indrukwekkende, kijk we behoeden ons ervoor om het woord heroïsch in de mond te nemen, solo van 50 kilometer in de Omloop het Volk als beste voorbeeld. Sinds zijn ontboezeming leeuwenvlaggen maar niks te vinden in de koers, is de perfect tweetalige Philippe Gilbert van zijn populariteit aan het verliezen. De verrader laat nu zelfs de Vlaamse voorjaarsklassiekers links liggen.
Somber gesteld is de Belgische wielrennerij momenteel een simpel rekensommetje. Alle Vlaamse coureurs + Philippe Gilbert. In de top 20 van Belgische renners op de CQ-ranking aan het eind van 2013 stonden er amper twee Waalse renners, met naast Gilbert ook nog Maxime Monfort. Achter Gilbert gaapt de leegte. Een bijna even grote rariteit als een Waalse veldrijder is de Waalse wegrenner aan het worden. Ach, Waalse wielrenner, gij zijt weggedrumd door Van Wijnendaele en zijn opvolgers die zich door hem lieten inspireren en ge zijt er tot op heden nog niet van hersteld. Alleen, geen haan die er naar kraait.
- Het nieuwe wielerjaar in 40 stellingen - 22/02/2022
- Wielrennen bestaat niet - 13/05/2020
- Ooit was er wielrennen - 07/05/2020
Geef een reactie