Erik Dekker dichtte in 2004 (zijn laatste grote succesjaar, toen hij onder meer met groot vertoon Parijs-Tours won) een groot gat in zijn erelijst: het nationaal kampioenschap. Want een renner als hij moet eigenlijk wel een keer Nederlands kampioen worden. Toch levert de nationale titelstrijd niet altijd de meest voor de hand liggende winnaars op. Van deze laatste categorie nu geen lijstje ‘Ottenbrossen van het NK’; ik wil niets afdoen aan bescheiden coureurs die een keer boven zichzelf uitstegen. Daarom een ranglijst van de Bartali’s en de De Vlaemincks (beide nooit wereldkampioen) van het NK. Een eerbetoon.

Op 5: Arie den Hartog

Eindigde in de strijd om de laatste plaats in deze lijst bijna ex aequo met Gert-Jan Theunisse. Maar omdat de naam Den Hartog niet direct ‘van die associaties’ oproept, en omdat hij een streekgenoot is van ondergetekendes vader, heeft hij het toch nipt gehaald.

Den Hartog was de eerste Nederlandse winnaar van zowel Milaan-San Remo als de Amstel Gold Race, en in 1968 haalde hij als knecht van Jan Janssen als een van de weinige Nederlanders Parijs. Bovendien won Den Hartog de Ronde van Catalonië vóór Jacques Anquetil. Dat de Normandiër in dezelfde ploeg reed als hij, doet niet ter zake.

Op 4: Wout Wagtmans

Was samen met Wim van Est hét uithangbord van het Nederlandse wielrennen in de jaren vijftig. Behalve Joop Zoetemelk reed geen Nederlander vaker in het geel dan Wagtmans, die twaalf dagen klassementsleider in de Tour was. In 1956 leek de Brabander zelfs op weg naar de eindzege, maar in de Alpen kreeg hij een enorme inzinking. Nu waren inzinkingen Wagtmans, die niet bepaald leefde voor zijn sport en ook niet al te zuinig met zijn krachten omsprong, zeker niet vreemd. Ondanks dat is zijn erelijst met vier Tour- en drie Giroritten (in beide ronden reed hij twee keer top tien) zo goed gevuld dat zijn neef Rini er zo’n vijftien jaar later nog van profiteerde. Hij kreeg in Franse criteriums vaak dubbel betaald omdat hij en Wout vaak door elkaar gehaald werden. “Ik heb daar nooit een probleem van gemaakt”, vertelde Rini later. “Vergissen is menselijk.”

Op 3: Jelle Nijdam

‘De renner met de turbodijen.’ Als er iemand was die in de finale van een koers aan de massasprint kon ontsnappen, dan was het Jelle Nijdam. Als er in de slotkilometers een klimmetje was, of als het naar de finish toe nog wat bochtig was, rook hij zijn kans. Ook omdat Nijdam de aankomst altijd goed in zijn kop had. Zo wist de Brabander (import, zijn vader Henk kwam uit Drenthe) liefst vijf Touretappes (plus een proloog) te winnen.

Nijdam won daarnaast klassiekers als Parijs-Tours, de Amstel Gold Race en Parijs-Brussel. Volgens zijn ploegleider Jan Raas haalde Nijdam echter niet het maximale eruit en moest hij ook koersen als Parijs-Roubaix of de Ronde van Vlaanderen kunnen winnen. “Nou ja, dat heb ik tien jaar geprobeerd”, blikte Nijdam later terug.“Het is niet gelukt, so what.”

Dat had ook met de komst van epo te maken, het wondermiddel dat van ezels renpaarden maakte. Daarom verlegde Nijdam in zijn laatste jaren zijn jachtterrein naar kleinere koersen in Nederland en België. Zelf zal Nijdam, voor wie na elke wedstrijd het leven gewoon verder ging, de laatste zijn om wakker te liggen van wat in zijn carrière niet lukte.

Op 2: Gerrie Knetemann

“Francesco Moser is er voorbij. Maar Knetemann komt terug. Knetemann!” De Amsterdammer gaf nooit op, top op de streep. Zo bleek ook in de laatste honderd meter van het WK van 1978. Niemand kon zo afzien als Knetemann. Soms ging hij zo diep, dat hij zijn eiwitten begon te verbranden. ’s Avonds aan tafel, wanneer hij opnieuw hevig begon te zweten, ging hij dan naar ammoniak stinken.

Zijn onvoorstelbare karakter werd het meest op de proef gesteld door een afschuwelijk ongeluk in 1983. Na een lange revalidatie keerde hij terug, om nog eens de Amstel Gold Race te winnen. De beelden na afloop behoeven geen toelichting.

De latere bondscoach won tien etappes in de Tour de France en wist met zijn scherpe tijdrit tien etappekoersen te winnen, met als hoogtepunt Parijs-Nice vóór Bernard Hinault. Kort voor zijn dood in 2004 kregen al zijn oude fietsvrienden nog een heleboel e-mails met koersherinnering van de Kneet. Alsof hij zijn einde voorvoelde.

Op 1: Jan Janssen

De Gino Bartali onder de nooit-Nederlands kampioenen. Net als Knetemann kampioen van de wilskracht. In 1964, toen hij met Parijs-Nice en het WK doorbrak tot de wereldtop, bleek dit in de Tour. Janssen zat in een felle strijd om de groene trui verwikkeld en besefte dat hij in de bergen zijn slag kon slaan. Op de Aubisque werd de groep uitgedund en Janssen hing aan het elastiek. “Faire doucement”, zei Janssen tegen Anquetil. “Moi je vais rouler dans la valléé.” Anquetil liet het tempo wat zakken, Janssen bleef op hangen en wurgen bij de groep en kwam na de afdaling zijn belofte na. In Pau plaste Janssen bloed: in zijn urinebuis waren adertjes gesprongen, dat gebeurde bij grote inspanningen wel vaker.

Ook in de Tour van 1968, toen na onder meer Parijs-Roubaix en de Vuelta het ultieme hoogtepunt kwam, ging Janssen onwaarschijnlijk diep. Na een slechte dag in de Pyreneeën kon hij onder de douche niet meer op zijn benen staan. Na de laatste Alpenetappe viel Janssen half bewusteloos over een dranghek, maar had hij nog genoeg energie en vooral wilskracht over voor de tijdrit van zijn leven.

Een jaar later kreeg Janssen het in de Tour zwaar op de Madeleine. Hij moest lossen, nam bergaf alle risico’s en trachtte in het dal uit alle macht terug te komen. Toen de Télégraphe en de Galibier naderden, was zijn kruit al verschoten; de Nootdorper kwam in Briançon op twintig minuten binnen. “Hard rijden als het nodig is, dat is een stuk kampioen zijn”, zei Janssen eens. Toen hij zich opblies op de Madeleine, was Janssen kampioen af.

Jan Schipper