Udo BöltsUdo Bölts (10 augustus 1966)

Veertien jaar stond Udo Bölts aan de top van het internationale wielerpeloton. Nu, nauwelijks acht jaar na zijn pensionering, rest er van hem nog slechts één zin die in de collectieve herinnering staat geëtst.

“Quäl Dich, Du Sau!”

Hij heeft het er zelf naar gemaakt natuurlijk, Udo. Moet je je autobiografie maar niet zo noemen…
Ik heb de autobiografie van Udo Bölts niet gelezen, maar de rol van Jan Ullrich zal groot zijn. Bölts behoorde tot het zeldzame ras van mensen die in staat zijn zich volledig in dienst van een ander te stellen. De ultieme knecht, glimlachend in de schaduw, genietend van het genot van anderen. Goede kelners hebben dat ook.

Als er een Universiteit voor Wielerdomestiques zou komen (en waarom is die er eigenlijk nog niet?), zou Udo er hoogleraar worden. Zijn grootste successen waren de successen van een ander, momenten van grootse bescheidenheid.

Toch won Bölts ook zelf wel eens, op dagen dat zijn maandenlange Spartaanse trainingen zich eindelijk uitbetaalden in een plekje in het volle licht. Zoals toen hij de Dauphiné Libéré won, in 1997. Een prestatie waar een bescheiden wielernatie als Duitsland nog jaren gnuivend van trots over zou kunnen nagenieten, ware het niet dat nauwelijks twee maanden later Jan Ullrich de Tour de France won. Het begin van een tirannieke overheersing die nooit van de grond kwam. Het was in die Tour dat Udo de woorden sprak die jaren later op het omslag van zijn autobiografie zouden staan. In de 18e etappe, op enkele dagen van de finish op de Champs Elysées, beleefde geletruidrager Ullrich een inzinking van kolossale afmetingen. De rit voerde door de Vogezen, op het eerste gezicht geen overkomelijkheid voor wie de Alpen en de Pyreneeën al soeverein had overgestoken. Ullrichs door de zon gebruinde gezicht werd langzaam grauw, zijn fiets begon te slingeren en alle kracht vloeide in stroompjes uit zijn lijf.

Het was op dat moment dat Bölts zich tot zijn kopman liet afzakken, tot hij naast hem reed, zijn gezicht naar dat van Ullrich bracht en hem toeschreeuwde: “QUÄL DICH, DU SAU!”

Een paar maanden later reed een groepje outsiders in San Sebastian op weg naar de finish van het wereldkampioenschap. Geen van de renners op kop had werkelijk veel ervaring met het winnen van een wedstrijd van dergelijk formaat, de kansen voor leken voor ieder gelijk. Brochard won, voor Hamburger en Van Bon. Een karig podium, goedbeschouwd. Wie vierde werd, weet niemand meer. Behalve Udo Bölts.

De hoop om zelf ooit in de spotlights te staan had hij eigenlijk nooit gekoesterd. Te weinig fantasie misschien, of te veel zin voor realiteit. Zijn grote broer fietste fanatiek, en Udo was twaalf toen hij ook eens een poging waagde. Zijn ouders juichten de beslissing toe: hun jongste zoon was een zorgenkindje, een beetje te zwaar en astmatisch. Fietsen zou hem goed doen.

Zijn eerste belangrijke wedstrijd was Rund um Frankfurt. Udo was dertien. 1979.

Het ging al snel te hard voor de gezette, stille jongen. Na de finish zat hij op een bankje in de kleedruimtes. Hij hoorde hoe twee jongens onder de douches met elkaar spraken over de wedstrijd. Onwillekeurig luisterde hij even mee.

‘Heb je nummer 111 gezien?’
‘Dat vette varken?’
‘Precies!’
‘Wat een dikke reet had die.’
Udo douchte zwijgend, droogde zich af en pakte zijn wieleroutfit in zijn tas. Hij keek naar het nummer.
111.

Het duurde nog een jaar alvorens Udo werkelijk gegrepen werd door de fiets. Tijdens de Tour de France van dat jaar, 1980, zat de kortademige puber iedere dag voor de buis, bereid zich te laten betoveren door de verrichtingen op het scherm. Het was de Tour van Raleigh, de Tour van de oppermacht. De etappe van Frankfurt naar Metz, gewonnen door Rudy Pevenage, hypnotiseerde hem. Dít was het dus, dít was het waar zijn broer steeds zo opgewonden over sprak als thuis aan tafel ‘de koers’ ter sprake kwam.

Negen jaar later was hij zelf prof, bij het kleine Team Stuttgart, maar toch. Enkele jaren later kreeg Team Stuttgart een nieuwe sponsor en ging voortaan door het leven als Team Telekom. De eerste zege van de nieuwe ploeg kwam op het conto van Udo, een vergeten ritje in het Baskenland, een begin van een schier eindeloze reeks.

Voor Udo zelf restte het knechtschap, hij schikte zich er in, tevreden en stil, als die keer onder de douche na Rund um Frankfurt. Je moet het kunnen, niets zeggen, niets willen zeggen ook.

Héél af en toe stond Udo op zijn strepen. Zoals in 2000, toen hij zijn jeugdheld Rudy Pevenage – inmiddels zijn baas – informeerde over zijn plan om in Hawaii de Iron Man te gaan betwisten. Of toen hij langdurig epo-gebruik in zijn tijd bij Telekom toegaf. Of toen hij door Telekom op straat werd gezet en zijn loopbaan vervolgde bij de vijanden van Gerolsteiner. Of toen hij ploegleider werd en erop stond maar vijftig dagen per jaar van huis te hoeven zijn. Zijn kinderen Helena en Jan hadden hem al lang genoeg moeten missen.

Inmiddels heeft Udo Bölts zich teruggetrokken uit de wielrennerij. Hij werkt bij een bedrijf dat Centurion heet:

“Welkom, Udo! Vanaf 1 januari 2011 zal de 44-jarige wielerlegende werkzaam zijn bij het in Magstadt gevestigde Centurion, als ervaren expert in nieuwe productontwikkeling en bedrijfsvertegenwoordiger bij testevenementen.”

Het moge duidelijk zijn dat het geen leidinggevende functie betreft. Gelukkig, hij zou er niet gedijen. Misschien dat hij heel soms tijdens een vergadering het woord neemt, een paar seconden stil is en dan heel hard tegen zijn baas roept: “Quäl Dich, Du Sau!”

Frank Heinen