De Ronde van Vlaanderen vindt traditiegetrouw plaats op de eerste zondag van april. Door het feit dat de aarde één jaar én zes uur nodig heeft om een baan rond de zon te maken, moest de mensheid ingrijpen. Om de vier jaar een extra dag in februari, zo werd besloten.

Dit jaar zo’n correctie. Een schrikkeljaar. Daardoor valt de eerste aprilklassieker op de laatste dag van maart. Verschrikkelijk. Of, nou ja: De aanvankelijke werktitel voor een blogserie over de voorjaarskoersen in april – Aprilklassiekers – kon de prullenbak in. Het alternatief Monumenten – ook het idee Monumentenzorg spookte door het hoofd – dekt de lading niet; de Amstel Gold Race staat nog niet in dat illuster lijstje. Een probleem in de marge, dat dan weer wel.

Het belangrijkste – naast de aankondiging van een vierdelige blogserie over de koersen van de 13e tot 16e zondag van het jaar – én het goede nieuws: de Ronde van Vlaanderen staat voor de deur!

In het aftellen naar de Ronde een reeks mooie koersen. Verschillende wedstrijden op Vlaamse wegen. Allemaal prettige opwarmers voor de wielerhoogmis van het Vlaamse voorjaar.

Daarbij komen Illustere namen voorbij: bekende dorpjes en stadjes, beroemde wegen en beklimmingen. Naast herkenningspunten als de paddenstoel op de Tiegem of het huisje op de top van de Côte de Trieu, namen die klinken als muziek in de oren. De Kanarieberg en het Muziekbos. Haaghoek, Kaperij, Jagerij, Donderij, Kortekeer. Pure Poëzie. Op papier dan. Of vanuit de luie zetel voor tv.

Op de fiets zijn het kuitenbijters. En dokkeren op de kasseien is een kunst. Mannen scheiden zich van de jongens. En de flandriens zich van de mannen. Op boerenweggetjes met namen die bekender in de oren klinken dan straatnamen uit eigen buurt.

Tijdens de E3 Prijs opperde Karl Vannieuwkerke dat het mooi is om deze regio eens per fiets te ontdekken. Ik was het helemaal met hem eens. Sterker nog: Ik was net één dag terug.

Enkele dagen fietsen door de Vlaamse Ardennen. Ik keek op naar de Koppenberg. Op de Taaienberg vergat ik te kijken naar de benen van Boonen. Op Berg ten Houte worstelde ik met het kantje zoals Wout zou doen op de Pater. Op de Paterberg zelf bleef ik op de kasseien; ik wilde niet onderdoen voor mijn fietsmaat Joost voor me die het gootje hardnekkig vermeed. Op Tenbosse probeerde ik onder in de beugel op de grote plaat boven te komen à la Museeuw. Ik vocht tegen een inzinking op de Berendries zoals Jalabert. Over de Tiegemberg durfde ik geen uitspraak te doen met de kans de deksel op de neus te krijgen à la Naesen. Op de Muur van Geraardsbergen reden we langs het bord met de tekst dat echte flandriens op kasseien rijden, en we voelden ons een beetje flandrien.

Alsof het fietsen zelf niet genoeg “Ronde-gevoel” gaf, bezochten we het Centrum van Ronde van Vlaanderen om nog meer ondergedompeld te worden in de geschiedenis van de koers.

Bij het verlaten van de expo een grote klok. Ik stond even stil. De seconden telden af. Een moment van besef hoe zeer ik uit keek naar de Hoogmis.

Dik van de Koolwijk