Thomas Dekker zit met zijn ouders en zus te kijken naar Luik-Bastenaken-Luik, editie 2010. Dekker: ‘Nou mam, ik wil wel wat drinken.’ Mam twijfelt heel even, maar alleen omdat ze een camera op zich gericht weet. Ze staat op en schenkt haar zoon een sapje in. Thomas nipt zijn glas even later ondeugend lachend leeg. Het is het lachje dat al zesentwintig jaar het gewenste effect sorteert.

Thomas Dekker gaat nooit de Tour de France winnen. Dat is tragisch, want fysiek gezien is hij er waarschijnlijk toe in staat. Nog tragischer is het feit dat Dekkers ouders, die hun zoon altijd hebben bedolven onder een overdaad aan liefde, hem daarmee de slechtst mogelijke dienst bewezen.

Thomas Dekker is het selectievoetballertje wiens tas wordt gedragen door zijn vader en wiens schoenen na de wedstrijd door vaderlief worden gepoetst. Thomas Dekker heeft ongetwijfeld nog nooit zelf zijn band geplakt. Het gras heeft hij in ieder geval nog nooit gemaaid, hij geeft het zelf toe. Dekkers vader vertelt in de documentaire van gisteren (Niemand kent mij) dat hij maandenlang zijn avonddiensten omruilde voor vroege ochtenddiensten, zodat hij met zijn brommertje kon gangmaken voor zijn zoon. Dertigduizend kilometers.

De ouders van Thomas Dekker zijn verliefd op hun zoon. Dat zeg ik zonder een greintje spot, want het is zo natuurlijk als iedere altruïstische daad van welke diersoort dan ook. Iedere ouder is verliefd op zijn kind. Ik vind het zelfs schitterend en ontroerend om te zien: die twee mensen op hun westfriese bank met versleten armstukken, die met opwellend traanvocht in de ooghoeken vertellen over hun zoon, die zich ooit leek op te maken voor het grootste, maar die nu diep ongelukkig is.

Doordat Dekker een enorm talent heeft, fietste hij schijnbaar moeiteloos richting top. Maar wie de sport een beetje volgt weet: dan begint het. Er zijn talloze voorbeelden van sporters die op hun talent heel ver kwamen, maar die op het moment dat het op echte hardheid en discipline aankwam, weer wegzakten. De een greep naar een chemisch middel om net zo snel te blijven verbeteren als voorheen, de ander gooide alle remmen los. Dekker deed beide. En ook dat laatste is begrijpelijk, helemaal omdat met zijn schorsing plots alle kortetermijndoelen wegvielen.

Maar wie flink is, kijkt steeds waar hij zichzelf kan verbeteren. Die laat zich desnoods door mensen die het kunnen weten, vertellen waar ze de fout in gaan en vervolgens gaan ze er wat aan doen. Maar Thomas Dekker is zijn leven lang omringd geweest met ja-knikkers en andersoortige instemmers. Zelfs Dekkers huidige managers benaderen hem omzichtig en nooit confronterend. Logisch, ze hebben te maken met het dilemma waar ook de manager van een  rockster mee kampt: op het moment dat je tegen je werkgever (want dat is hij) zegt dat hij een klootzak is en dat hij er een zootje maakt, dan ben je je mooie inkomen kwijt, plus het aanzien dat hoort bij het mogen verkeren in de nabijheid van een Grootheid.

Thomas Dekker gaat nooit meer een belangrijke koers winnen. Maar wat het ergste is: hij wordt hartstikke ongelukkig.

Wat hoop ik dat ik er naast zit, maar wat heb ik daar weinig vertrouwen in.

Menno Haanstra