Mijn grootmoeder zaliger woonde in Parijs. Dat deed ze tot een paar jaar voor haar overlijden, toen de dementie de regie overnam en ze naar een verzorgingstehuis verplaatst werd, terug naar haar geboortegrond in het afzichtelijke Noord-Frankrijk.

Het betekende dat wij in mijn kindertijd als gezin met regelmaat voor een weekendje via de Autoroute langs Lille afzakten naar onze mémée, in het 14e arrondissement. Die bezoekjes waren net zo mainstream als dat we noordwaarts richting Achterhoek naar opa en oma gingen. Parijs was Parijs. Het hoorde erbij.

De French Connection langs moeders’ zijde betekende ook dat ik menig vakantie doorbracht met neefjes in Frankrijk. Zo zag ik regelmatig in Évry de slotetappe op weg naar de Champs Elysées voorbijtrekken. Het hoorde bij de zomer en het was net zo vertrouwd als het geluid van Radio Tour waar mijn vader steevast naar luisterde. Ik herinner me zonneklaar dat de Fransen in 1980 net zo goed voor Jop Zot’melk waren, als in de voorgaande jaren ik als petit Néerlandais Bernard Hinault bewonderde. Daarnaast kreeg ik de voorliefde voor de koers organisch overgeleverd van mijn vader. De klassiekers keken we samen. Bovendien speelde mijn basisschooltijd zich af West-Vlaanderen. Vlaamse klassiekers passeerden door ons dorp en de Kemmelberg was vast onderdeel van de familiale zondagwandelingen met de hond.

In mijn studentenjaren kreeg ik pas door wat de luxe betekende van ‘de oma in Parijs’. Het werd ineens interessant om in het derde weekend van juli met twee of drie man bij mijn mémée te logeren. ’s Avonds de stad in met drank in de rugzak en zondagmiddag richting centrum om het criterium op de Champs Élysees te kijken.

champsEen plan hadden we niet. Voorbereid waren we evenmin. Dus klommen we ter hoogte van de eindstreep maar in een boom. Goed plekje met prima uitzicht. Nadat we voor de derde keer door de Gendarmerie naar beneden gesommeerd waren, had mijn maatje er schoon genoeg van. Met een sierlijke boog wipte hij over een dranghek en verdween achter de Coca Cola VIP-tribune. Ik bleef enigszins verbijsterd achter. Eenmaal bij mijn positieven volgde ik zijn voorbeeld. Het volgende moment hing er een Gendarme aan mijn schouder. Hij leek in niets op de grappig-stuntelige versie van Louis de Funes. Dit was een naar mannetje dat er zichtbaar van genoot een Hollander op zijn nummer te zetten.

Toen ik eenmaal uitgeraasd was tegen de agent en ik luidkeels en in vloeiend Frans een gesprek met zijn superieur eiste, bond hij in. Zelden heb ik iemand meer verbaasd zien kijken. Die nare Nederlandse snotaap bleek naar eigen zeggen een VIP-gast. Ik zwaaide ter bekrachtiging nog even mijn OV studentenkaart voor zijn neus. Met nederige excuses opende hij het hek voor me.

Die middag sloten we af, juichend in elkaars armen, mijn vriend Jeroen en ik. Vanaf het ereterras van Coca Cola zagen we Van Poppel in een werkelijk machtige sprint Bontempi en Hermans voorbij denderen. Groenetruidrager Planckaert werd gedegradeerd tot een kleurloze figurant. Niemand die ons vroeg wat we daar deden, lijnrecht op de finishstreep, tussen de bobo’s. We waren gewoon te gast bij Coca Cola en lieten ons de gratis drank goed smaken. Dat jaar won Jean-Paul van Poppel vier etappes, werd Steven Rooks tweede in het eindklassement en prijkten vier Nederlanders in de top-15 van de einduitslag. Het verbaasde ons niks. Het was 1988 en die zomer waren Gullit en de zijnen al Europees kampioen geworden. Wij deden voor niemand onder.

Barend Pelgrim
Laatste berichten van Barend Pelgrim (alles zien)