39×23 is een reeks over de bekende Pyreneeëncols. Gewoon, om de winter door te komen. Van de hand van een Belgische zwemmer die ze sinds maart 2011 in zijn achtertuin heeft liggen, die Pyreneeën, en ze stuk voor stuk beklommen heeft, als fietsgids, in het gezelschap van betere en mindere renners, met terreinkennis als belangrijkste wapen.

TourmaletAan de aftrap van deze reeks: het monster dat je opslokt in La Mongie en je opnieuw uitspuugt aan het monument voor Octave Lapize, een onmiskenbaar lelijk monument dat bijgevolg naadloos aansluit bij de beklimming die er achter de rug is: de Col du Tourmalet (2115 meter).

Want laat ons vooral niet om de feiten heen fietsen: de oostkant van Tourmalet is het lelijkste wat de Pyreneeën te bieden hebben. De Tourmalet ís geen Pyreneeëncol. Dat hij in de Pyreneeën ligt, de bergketen zelfs beheerst, is een goddelijke vergissing. Pyreneeëncols zijn ruw, oneffen en onregelmatig. Stijgingspercentages verdubbelen en zakken als slappe pudding in elkaar tussen twee haarspelden. Want ook dat kenmerkt ze: haarspeldbochten bij de vleet. En toch galant en elegant. Pyreneeëncols dansen als een vlinder en steken als een bij, ze dartelen om je kuiten, vlinderen vervaarlijk rond je hoofd en geven stiekeme tikken op je neus. Stiekeme hàrde tikken.

Komt daar zo’n Tourmalet. Knoest op klompen. Een eendimensionale reus met platgeslagen neus, bloemkooloren en een arsenaal van welgeteld één beweging: de moker. Dodelijk effectief, dodelijk saai. Hij zet zich in de hoek van de ring, standvastig als een monument, beperkt het voetenwerk tot een minimum, vangt geduldig je pedaalslagen op, wacht op het aangewezen moment voor die ene uithaal. Ik wil maar zeggen: twéé haarspeldbochten in de zeven kilometer voor La Mongie, daarna niet geweldig veel meer. Armoe troef. Een stijgingspercentage tussen 8 en 12 %. Geen stukje vals plat om bij te komen, geen plotse muur die als een pijnbank de benen geselt. Niets. Enkel die egaal stijgende weg, hier en daar een flauwe bocht, een paar galerijen. En dat een dikke elf kilometer lang van Gripp tot op de top.

Route à péage

Sainte-Marie-de-Campan. Hier start volgens de officiële lezing de tocht naar de kop van het beest. Maar de waarheid heeft haar rechten. Wie elke meter bergop wil tellen, begint in Bagnères-de-Bigorre, op het twaalf kilometer lange stuk vals en minder vals plat naar de voet. Tussen Bagnères en Sainte-Marie houdt de gemiddelde toerist het binnenblad niet schoon. Wat een namen ook, Bagnères-de-Bigorre en Sainte-Marie-de-Campan. Varkenswang in een jus van Lourdeswater. Pied noir op grootmaagdelijke wijze.

Wie enkel wil tellen wat er uiteindelijk toe doet, namelijk die gruwelijke klim, start vijf kilometer na de voet in Gripp, waar je een onzichtbare bareel passeert. Route à péage. Vanaf hier betaal je de inspanningen cash. En duur. Stevige klim. Wat zeg ik? Loodzware klim.

En toch. De Tourmalet staat voor wielergeschiedenis op zijn smalst. Eigenlijk gebeurt hier nooit wat. Ja, nu hoor ik de Nederlanders klagen dat Breukink hier in 1990 toch de Tour verloor. Oké. Af en toe valt er eentje van tussen. Breekt er eentje zijn fiets en moet hij zelf gaan smeden, zoals de beroemde Fransman Eugène Christophe die sinds zijn beruchte voorval van 1913 elk jaar het verslag van Michel Wuyts op de Belgische televisie haalt, nu al zo’n honderd jaar lang. Want veel meer valt er echt niet te vertellen over die hele Tourmalet.

Er was de raid van Merckx in het jaar van de eerste voet op de maan (1969). Prachtige inspanning, ruim honderd kilometer in de aanval naar Tourwinst. Maar voor de Tourmalethistorie telt dat niet echt, want hij versnelde op nauwelijks 200 meter van de top. En dan enkel en alleen om zijn ploegmaat Martin Vandenbossche te naaien, die het in zijn lichtzinnige hoofd had gehaald te tekenen voor een andere ploeg. De Kannibaal liet zich kennen. Als mens, en als laatste renner uit de Tourgeschiedenis die in hetzelfde jaar als eerste doorkwam op Tourmalet en in het geel eindigde in Parijs. Sta je dan, met je trofee-Goddet. De Tour win je er absoluut niet mee.

Geliefde “lazy rider”

Sindsdien? Weinig tot niets wat de gemoederen beroert. De Tourmalet is een wachtkamer. Wallers-Arenberg. Stukken minder zelfs, qua spektakelwaarde. Je kan er de Tour verliezen, maar niet winnen. Je kan er mooi schiften, maar al bij al is het toch wat ver van de aankomst. Dan moet er nog een Aubisque of een Luz-Ardiden achter en ga je toch even nadenken. Helpers op kop, stevig en egaal tempo omhoog. Lelijk, zoals het hoort op Tourmalet.

Tenzij. In 2002 demonstreerde US-Postal haar suprematie in de rit die eindigde op La Mongie – en alles wel beschouwd dus niet op Tourmalet. En hoe efficiënt de overwinning van Lance Armstrong ook was, mooi was ze niet. Als het er enkel om gaat wiskundig hard te fietsen, hoeft het voor ons niet. Een beetje doodgaan behoort toch tot het basisarsenaal van de fietsesthetiek?

Nee. Het enige leuke aan de oostkant van Tourmalet is dat je er als wielertoerist een goed gevoel kan oprapen, want altijd rijdt er wel iemand trager dan jou naar boven. Een zak slachtafval op wielen, zoals Dimitri Verhulst het ooit noemde. Mannetjes met een koffiemolenverzetje en een vervaarlijke doodsreutel. Telkens opnieuw staan er verbijsterend onafgetrainde lichamen te pronken, op die top. Zou het kunnen? Auto naar La Mongie, uitstappen, bezweet boven komen, lafhartig op de foto? Lelijk.

Daarom, als er dan toch een nominatie moet komen: de mooiste beklimming in koers van de Tourmalet is deze die het lelijkste in de renner celebreert. De tocht van de foefelaar, die zich voor de bezemwagen uit laat duwen door een enthousiast publiek. De geliefde “lazy rider” zoals in de commentaren op een youtube-filmpje van de beklimming tijdens de Tour van 2009 wordt gesteld. Maar laat je vooral niets wijs maken: de luierik is vooral vermoeid.

Een welverdiend applaus overigens aan degene die ons in de reacties de naam van de betreffende renner meedeelt. Is het Kenny Van Hummel, die op 12 juli 2009 als laatste over de meet bolde in Tarbes? Wij twijfelen.

Herman Loos
Laatste berichten van Herman Loos (alles zien)