HJ20160110-23721145De randen om Jelles ogen zijn nog roder dan zijn dikke winterjas. Zijn tranen worden opgevangen door zilvergrijze bakkebaarden die vergroeid zijn met z’n snor. Met in zijn ene hand een metallic blauwe crossfiets en in de andere een set wielen, heeft hij geen hand meer over om zijn tranen weg te vegen. Daar was ook geen beginnen aan geweest, want het zilte vocht blijft maar stromen over dat verweerde gezicht dat schuilgaat onder een vaal geworden petje van Sons of Dixie, met een doodshoofd erop. Een oorring in zijn linkeroor en een zwarte knop in de ander maken het beeld af. Hier staat een stoere Fries heel fier te wezen. Gosse van der Meer, de coureur van wie hij de fiets vasthoudt, heeft zojuist de derde plek gepakt op het NK Veldrijden voor beloften in Hellendoorn. Die door ‘zijn’ Gosse zwaarbevochten, bronzen medaille, voelt voor Jelle als goud.

Jelle is de mechanieker van Gosse. En is meer dan dat. Hij smeert niet alleen de fietsketting. Hij wrijft ook voor elke wedstrijd de massageolie over de benen van Gosse. Als de jonge coureur van het Habitat offroadteam door Europa reist om wedstrijden in Oostenrijk, Zwitserland of Slowakije te rijden, is zijn plaatsgenoot uit het Friese Surhuizum zijn enige reisgenoot. Samen kunnen ze dan urenlang luisteren naar die ene cd van the Cranberries. Terwijl het nummer Zombie van de Ierse rockband voor de zoveelste keer door de Renault Kangoo schalt, kletsen ze wat over de koers of kauwen ze zwijgzaam op de door Jelle meegebrachte Friese droge worst.

HJ20160110-23721143

In Vlaanderen hoorde hij Gosse eens fantaseren over een eigen camper toen ze hun zilverkleurige Kangoo weer eens naast een van die grote campers van de grote ploegen parkeerden. “Laten wij maar dicht bij de grond blijven”, zei Jelle toen, terwijl hij zijn voeten in zijn klompen schoof. “Gewoon met de poten in de modder. Naast je schoenen lopen kan altijd nog”. Vanaf dat moment loopt Gosse voor en na de wedstrijden ook op klompen.

In de materiaalpost hoort Jelle dat Gosse al op de negende plaats ligt, wanneer de vier renners van het Rabobank Development team als eersten de zandkuil in duiken. Jelle weet dat Gosse niet de sterkste starter is, maar dit is wel heel beroerd. Gosse mist zo in de eerste ronde al de aansluiting met de favorieten, terwijl hij nota bene op de eerste rij mocht starten. Het lijkt erop dat het Rabo-blok onder aanvoering van Sieben Wouters en topfavoriet Martijn Budding de dienst uit gaan maken op dit Nederlandse Kampioenschap en onderling de prijzen mogen verdelen. Top-5 is weliswaar niet verkeerd, maar Jelle had vooraf op meer gehoopt. ‘Vreet ze op, Gosse!’

Een voor een peuzelt Gosse de renners die voor hem liggen op, alsof het stukken droge Friese worst zijn. Ronde voor ronde. Meter voor meter. Wanneer Jelle ziet dat Gosse ook voorbij Joris Nieuwenhuis schuift en daarmee de derde stek in de wedstrijd opeist, voelt hij de waterlanders bij zichzelf opkomen. Gosse, die tijdens dit soort veldritten geen enkele ploeggenoot tot zijn beschikking heeft, wringt zich tussen de renners van het machtige Rabo-blok. Twee ronden voor het einde houdt Jelle het helemaal niet meer droog. Hij ziet dat het verschil tussen Gosse en het derde rabotruitje langzaamaan steeds groter wordt. Hij flikt het gewoon, die Gosse! Die gekke Fries pakt hier gewoon een podiumplek. Als eenling!

HJ20160110-23720751

Terwijl Jelle zijn tranen wegslikt, droomt hij stiekem al over de eerste profkoers die Gosse ooit zal gaan winnen. Hij gunt dat de belofterenner zo! Hij weet hoe hard Gosse werkt en welke eigenzinnige keuzes hij durft te maken. Voor zo’n gozer wil Jelle echt helemaal door het vuur gaan. Net zoals hij dat als huisvader doet voor zijn eigen jongens, en als beroepsmilitair deed voor zijn maten. Jelle pakt Gosse nog even stevig beet als hij richting het podium loopt, en moet denken aan wat hij tijdens een van hun vele reizen eens lachend tegen Gosse geroepen heeft. “Als jij straks je eerste profkoers wint, jongen, dan spring ik de eerste de beste sloot in. Met de kleren nog aan, en met mijn klompen aan m’n poten!”

Foto’s: Henri Santing

Bort Hartog