2.00.15 uur. Het staat er echt. Vijftien seconden. Ik godver even hardop, maar moet even daarna ook glimlachen. Dit is een goed verhaal, denk ik bij mezelf.

Ik had tegen wie het maar wilde horen aangekondigd dat mijn fietsdoel dit jaar heel duidelijk was: binnen twee uur de Ventoux oprijden. Dat leek haalbaar. Ik had de hele winter doorgefietst, was een paar kilo afgevallen, had een prachtige lichtere fiets geregeld bij Canyon en meer van dat soort marginal gains.

In juni was ik met een stel fietsvrienden naar het Sauerland getrokken voor een klimweekend. Waar ik andere jaren tot de tweede garnituur behoorde kwam ik nu steevast als tweede of derde boven op de vriendelijk glooiende Sauerlandse heuvels. De klimmetjes lagen mij kennelijk goed. Of ik was in vorm. Of ik had toevallig goede benen. Maakte ook niets uit, het was ontzettend goed voor mijn zelfvertrouwen, in aanloop naar de Ventoux.

ventoux20015Direct na mijn Ventoux-beklimming plaats ik, terwijl ik nog op het richeltje op de top zit, een bericht op Facebook. Dat ik de hele winter door heb getraind om de Ventoux in twee uur te beklimmen en dan dit… De reacties variëren van bemoedigend (‘2.00.15 is voor mij 2 uur’) tot cynisch (‘Kunnen we niet gewoon concluderen dat je gefaald hebt?’). Ik neem me meteen al voor nog een keer naar boven te fietsen.

Een week en een dag later word ik ’s ochtends om 6 uur wakker. Met een licht ongerust gevoel, in de wetenschap dat ik vandaag nog een keer de Reus van de Provence oprijd. De rest van de familie bezoekt de wekelijkse markt in Bédoin terwijl papa zich uitslooft. We spreken af dat ze ongeveer twee uur na vertrek op de top staan om mij daar te zien arriveren. Vandaag bedwing ik de Ventoux alleen, zonder fietsmaten. Hoewel, alleen? Zoals elke dag in de zomervakantie stikt het op de weg omhoog van de fietsers. Sommigen goed getraind, anderen duidelijk niet. Ergens tussen die twee polen bevind ik me.

Ik heb mijn fietscomputertje gestart toen ik wegreed op de parkeerplaats en weet dus niet wat de tussentijden op mijn computertje waard zijn. Bovendien weet ik niet precies waar de ‘officiële’ Ventouxbeklimming begint, dus ik heb eigenlijk niets aan mijn tellertje. En toch laat ik me er ongenadig door opfokken. Dat komt door de aanduiding ‘gemiddelde snelheid’. Ik weet dat ik ongeveer 20 kilometer moet overbruggen en aangezien ik een beetje kan hoofdrekenen weet ik dat ik dus gemiddeld 10 kilometer per uur moet halen.

Het eerste deel van de Ventoux is relatief makkelijk. De snelheid blijft boven de 15 km/u, het lijf doet nog niet al te veel pijn en kan wennen aan het constante klimmen. Zo nu en dan kijk ik naar links, waar ik het beroemde observatorium in de verte al zie liggen. Ik haal wat fietsers in en moet mezelf soms even terugfluiten. Niet te snel van start gaan, dat heb ik in zes Ventouxpogingen al vaker bekocht met een heuse parcheggio in de laatste kilometers.

ventoux_canyonNa de haarspeld bij Saint Estève begint de echte ellende. Het bordje Forêt Communale de Bédoin heeft een vernietigende uitwerking op mijn longen en benen. Alhoewel, het kan ook gewoon het stijgingspercentage zijn. Vanaf hier is het tien kilometer op de tanden bijten; het wordt nooit vlakker dan 9%.

Voor me fietst een Belgische man die zijn familie heeft meegenomen. Vrouw en twee dochters rijden per auto steeds een stukje vooruit, stappen uit om te juichen voor papa en gaan naar de volgende parkeerplek om het ritueel daar te herhalen. Het lijkt of ik kilometerslang op exact dezelfde afstand achter de Belg blijf rijden. Ik kom geen centimeter dichterbij en dat valt ook zijn gezin op: na verloop van tijd beginnen ze ook voor mij te supporteren. ‘Allez hein! Courage!’ Het zijn Walen, ik zie op het nummerbord dat hun garage in Namen zit.

Door het bos fietsen betekent af en toe stoppen met trappen om de constante druk op de benen te verlichten. Op die momenten is het alsof ik omval. Mijn tellertje geeft een snelheid van 6 km/u aan, en meteen spookt het door mijn hoofd: dit is te sloom, zo ga ik het niet halen. Ik probeer mijn tempo te verhogen en hou dat exact vijf tellen vol. Daarna zet het lichaam een paar seinen op rood en moet ik weer terug naar mijn oude tempo. Zo voelt verzuring. Mijn Canyon heeft een 34×28 als kleinste verzet. Ik heb nu spijt dat ik geen 30 heb laten monteren. En wat duurt dat bos lang, lang, lang.

Maar hé: ik kruip langzaam naar mijn Belgische vriend toe. De begroeiing langs de weg wordt spaarzamer en ik weet dat ik nu bijna bij Châlet Reynard ben. Ik kan de Belg al ruiken en haal hem vlak voor het restaurant in. Wat een triomf.

Voor ik ooit op een racefiets stapte, kon ik me niet voorstellen dat er een groot verschil is tussen 9% en 7% stijging. De eerste keer op de Ventoux begreep ik dat ineens. Die 7% vlak na Reynard voelt als een vlakke weg. Als een makkie. Het tempo schiet omhoog, de moraal stijgt waar het stijgingspercentage daalt.

Ik kijk weer wat vaker op mijn fietscomputertje, zie dat het gemiddelde nog boven de 11 km/u staat en put daar moed uit. Ik weet ook dat ik niet te vroeg moet juichen, want die laatste 6 kilometer in het maanlandschap waren totnutoe altijd zwaar. Beter gezegd: ik ging er altijd stuk. Dat moet me nu niet overkomen, want dan kan ik fluiten naar mijn doel: op de top in twee uur.

Nu speelt zich in mijn hoofd een richtingenstrijd af: moet ik nu ik me nog redelijk fris voel het tempo opschroeven om het gemiddelde hoog te houden of moet ik me sparen zodat ik straks niet kapot ga? Een mens kan zich maar ergens druk over maken op de fiets. Genieten van de omgeving? Ben ik niet mee bezig. Ik stoemp door, voel mijn knieën (nou en? ik moet die twee uur halen). Ik reken duizend keer uit hoe lang ik nu over elke kilometer mag doen. Haal ik dat? Ja, het zou kunnen. Maar omdat ik niet weet waar de klim echt begint (volgens Strava) is die berekening feitelijk ook zinloos.

De bochten in het kale landschap lijken op elkaar en ik kan na zes pogingen nog steeds niet goed bepalen waar ik nu precies ben. Komt na deze bocht het Simpsonmonument al? Nee kut, nog niet. Na elke bocht kan ik wel even wat meer snelheid maken. Het lijkt of ik minder stuk zit dan anders. Net als ik dat soort optimistische gedachten toelaat, word ik ingehaald door een fitte sportvrouw die me pesterig hard voorbij rijdt. En ze zegt ook al zo kwiek ‘bonjour’ in het voorbijgaan. Komt vast vanuit Sault.

ventoux_top_selfieIk herpak me en ga nog één keer op de trappers staan. Dan zie ik dat ik toch nog onverwacht snel op twee bochten van de top rijd. Ik kijk uit een ooghoek naar mijn tellertje en zie dat die nog steeds op een gemiddelde van meer dan 10 km/u staat. Ik ga het halen. Toch? En zometeen op de top zie ik vrouw en kinderen. Ik glimlach nog even naar de fotografen die hollend een visitekaartje in mijn zakken stoppen en maak me op voor die steile laatste bocht. Ik pers er zelfs nog een sprintje uit. Laat ik vooral ook ver genoeg doorrijden. Straks zegt Strava dat ik het segment niet heb afgemaakt. Tegenover het souvenirwinkeltje stop ik en zet ik mijn fietscomputertje stil. Minder dan twee uur, zegt-ie. Vanaf de parkeerplek in Bédoin. Ik juich vanbinnen. Maar ik geloof het pas echt als het straks op Strava staat.

Waar is mijn familie? Ik stuur een sms. Waar zijn jullie? Ik sta op de top. Antwoord. Wij ook, hebben net de auto geparkeerd. Vijftien seconden te laat, denk ik cynisch. Ze hebben me niet zien aankomen, maar komen nu naar me toe lopen. Zoals ik het me had voorgesteld.

Ondertussen frummel ik wat met mijn iPhone, ik wil mijn rit uploaden en weten wat mijn ‘officiële’ (haha, hoezo officieel? wat maak ik mezelf wijs?) tijd is. Maar natuurlijk heb ik precies op dat moment geen bereik en kan ik niks uploaden. Minutenlang geen ontvangststreepje te zien hier. Merde.

ventoux15447Omdat mijn vrouw het eng vindt om zelf naar beneden te rijden, trek ik gympies aan en ga achter het stuur van de auto zitten. Ik geef haar mijn telefoon met de opdracht elke tien seconden een poging tot uploaden te doen. Na een bocht of zes – ik houd tijdens het dalen het scherm van mijn telefoon in haar hand stiekem in de gaten – heeft ze bereik en kan ze uploaden. Met 3G, dus al te rap gaat dat niet. Het duurt nog anderhalve minuut tot ze meldt dat de rit erop staat. Het valt nog niet mee haar uit te leggen hoe ze segmenten moet opzoeken en welk segment ik dan wil zien. Tot ze plompverloren zegt: 1.54.47.

Wát? Heb ik echt zes minuten van mijn PR afgereden? Wow. In totale euforie rijd ik de auto naar beneden. Wat er in de auto gezegd wordt hoor ik niet meer. Ik hoor alleen mezelf, als ik zeg:

‘Nu ben ik klaar met die Ventoux.

Denk ik.’

 

 

 

 

 

Leon Geuyen