Een vertelling over het WK cyclocross voor masters. Mocht de prestatie tegenvallen, dan is er altijd het verhaal nog. Het vierde en laatste deel:

De WK-droom

De laatste week voor het WK plan ik een rustige trainingsweek in. Op zondag nog een districtswedstrijd. Een verrassende vierde plek in Amersfoort. De stijgende lijn blijft doorgaan, constateer ik tevreden.

Tijdens de werkweek moet ik moeite doen om tot trainen te komen. Ik zit meer in de trein dan op de fiets. Het zijn korte trainingen. Maar meer is ook niet nodig. Ik kijk regelmatig op de weerapp. Het wordt kouder. Beelden uit Hamburg tonen een winters landschap. Het lijkt geen moddercross te worden. Harde ondergrond, maar ook glad?

Soms spoken doemscenario’s door mijn hoofd. Angst dat het in een nachtmerrie eindigt. Een off-day, niet de benen, ziek worden, of pech…

Hamburg, 1 december 2023

De hele heenreis naar Hamburg heb ik tijd in te beelden hoe het zal zijn. Ik neem me voor dat ik lekker wil fietsen. De start doorkomen, een ritme vinden. Technisch goed rijden. Wat ik kan doen, wat ik moet doen: Een goede voorbereiding,3focus, een goede warming-up. Alles geven. Kan ik er een plaats opplakken? Durf ik dat? Hoe verhoudt het Nederlands niveau zich met dit startveld?

In het seizoen 2019/2020 probeerde ik mijn voortgang te meten op basis van mijn achterstand op de winnaar. Gelukkig was die winnaar vaak dezelfde, wat de betrouwbaarheid van mijn methodologie vergrootte. Erik Dekker heette die renner. En ik kreeg een opkikker toen Dekker naast Nederlands, ook Europees en Wereldkampioen werd. Dat zette mijn prestatie luister bij, rekende ik mezelf toe, nadat ik mijn crossseizoen(tje) al had afgesloten. Een Opdekker, noemde ik het.

Als ik mijn afwegingen, overpeinzingen en verwachtingen na een tijdje hardop uitspreek, reageert mijn vader: “Heb je dat ook een keer meegemaakt.” Lekker nuchter.  Ik schiet in ieder geval niet door in de hyperfocus. Ik open de laptop en werk wat.

Bij aankomst in Hamburg zoeken we een parkeerplaats en zien meteen een deel van het parcours. Oude mannen komen met het daver op het lijf een schuine kant af. Ik ben gewaarschuwd… En ja, een beetje bevreesd.

Hamburg, 2 december 2023

Ik slaap goed. Ik neem de planning van de dag nog eens door. Na het ontbijt heb ik tijd te doden. Ik luister wat muziek, poets mijn tanden extra lang (volgende week tandartsafspraak) en knip mijn nagels. Dan ben ik een kwartiertje verder. Ik videobel met het thuisfront. Ik leg alles klaar. Pak de spullen in.

Ik ben gespannen, al gaat het nergens over. In ieder geval niet over een trui, of een medaille. Het gaat om een plekje in de achterhoede, wellicht het middenveld. Het gaat om de beste versie te zijn van mezelf. Als veldrijder. In omstandigheden die nieuw voor me zijn. Uiteindelijk heb ik hier ook weken naar toe geleefd. Getraind binnen mijn mogelijkheden, begrensd door talent, werk, gezinsleven thuis.  Ik wil het niet groter maken dan het is; maar ook niet kleiner.

Ik moet niet vergeten te genieten.

Ik rij het parcours nog twee keer rond en kijk de eerste passage van de 50-54-jarigen. Vervolgens begin ik mijn voorbereiding en warming-up. Alles loopt als gepland. Ik mag als 46e oprijden. De UCI-commissaris telt af: Nog 3 minuten, 2, 1, 30 seconden… Het fluitje. Ik zit meteen in mijn pedaal, zet fel aan; moet even inhouden, maar schuif op. Ik blijf uit de malaise. Op het eerste loopstuk haakt mijn fiets even in die van een ander, maar laat gelukkig snel los. Bij de eerste passage langs mijn vader, roept hij: “28e plek!” Ik concentreer me. Zaak om het ritme te vinden. De trap op, de brug af. De bocht daarna glijd ik hard onderuit. Mijn remgreep staat scheef. Ik verbijt de pijn aan mijn scheenbeen. Renners schieten langs me heen. Ik spring op, sluit aan bij een groepje, bijt me vast in het wiel. Soms haal ik een paar renners in. Ik weet goede bochten te rijden, rij verder grotendeels zonder fouten. Sommige passages doe ik bewust lopend.

We moeten 7 rondes afleggen. In de vierde ronde prent ik me in dat ik half koers ben. Ik kan gaan aftellen. Ik neem de laatste bocht om de vierde ronde vol te maken. Ik zet aan, maar zie een UCI-commissaris met de armen in de lucht, een stopteken, een rode vlag. We staan met een renner of vijf en kijken vragend om ons heen. Er schijnt een brand te zijn. In de verte komt een brandweerauto het parcours op. Twee politiewagens volgen. De groep renners groeit gestaag. Het vuur is al uit, schijnt. Geen paniek en geen gewonden, lijkt. De koers is wel over. Een vrolijke Griek geeft iedereen een box. Hij knuffelt een Japanner. Ik moet grinniken. En bibberen. Ik koel snel af. De wedstrijdspanning is weg. Het bizarre van de situatie dringt langzaam tot me door.

Op weg naar huis analyseer ik de wedstrijd. Ik ben als 36e gekwalificeerd. Meer middenmoot dan achterhoede, stel ik vast. Op gepaste achterstand van de Fransman die het pak aanvoerde, dat wel. Een goede start, lekker in de wedstrijd, een valse finish.

Ik had veel scenario’s ingebeeld. Deze niet. Als verhalenverteller zoek je naar een verrassend en spannend eind, een uitsmijter. Deze had ik niet kunnen bedenken. Mijn doembeelden kwamen dus een beetje uit; niet voor mezelf, maar voor ons allemaal, niet in de laatste plaats voor de organisatie.

Ik pluis de uitslagen uit. Klaus Peter Thaler wordt wereldkampioen bij de 75-79 jarigen. Hij werd wereldkampioen bij de elite toen ik als 8-jarig ventje op mijn fietsje met krom stuur ontdekte hoe leuk fietsen is. Er waren 12 starters in zijn categorie. “Als ik dat haal”, zeg ik tegen mijn vader, “dan zit een top tien er ooit nog wel in.” Ik kijk verder. Bij de 80+ drie deelnemers. Over 36 jaar wellicht een podium?

Een WK droom komt uit, een nieuwe lijkt al ontstaan.

Dik van de Koolwijk