John Gjaltema (l) en William Pomp (beide Dagblad van het Noorden), een kwartier voor de koers van hun leven.

Afgelopen vrijdag deed ook ik mee aan het Nederlands Kampioenschap Wielrennen voor journalisten op het proloogparcours van de Tour de France in Rotterdam. Drie rondjes van ruim 8 kilometer fietsten wij vanaf het moment dat Joop Zoetemelk het startsein gaf. Dat een oud-tourwinnaar dat deed, verbaasde ons niet. Een koers op niveau verdient immers een starter die zelf ook het een en ander bij elkaar fietste. Pas echt verguld waren wij met de minuut stilte. Natuurlijk, het ongeluk met de helikopter was vreselijk, maar iedereen weet ook: pas als je met je collega-topsporters een minuut met een serieus gezicht naar de grond hebt mogen staren omdat er iets heel ergs is gebeurd, ben je een grote.

Ik schat dat van de deelnemers ongeveer negentig procent op een fiets zat waarvan de kwaliteit zich onevenredig verhield tot die van de fietser. Het waren te dure, te goede en vooral te mooie fietsen. Mijn fiets vormde geen uitzondering. Ik rijd op een Trek Madone 5.2. Toen ik er vorig jaar mee thuiskwam en ik mijn vriendin desgevraagd vertelde wat hij had gekost, loog ik er een paar honderd euro af en nog schrok ze zich wezenloos. Toen ze enkele maanden later de administratie bijwerkte – bij ons zijn de rollen strikt verdeeld – en ontdekte hoeveel mijn fiets werkelijk had gekost, was het een paar dagen erg ongezellig bij ons thuis.

Vlak na de minuut stilte merkte ik op dat mijn schoen onwillekeurig bewoog in het pedaal. Maar gelukkig bleek ik niet de enige met wedstrijdspanning. Hoewel hier en daar een geforceerd ontspannen praatje werd gehouden, stonden de meeste koppen strak. En terecht natuurlijk, want hoeveel dagen in je leven ben je nu wielrenner? Juist, eentje maar en dat was vandaag.

Een wedstrijdverslag zal ik u besparen. Ik werd in ieder geval vijfentwintigste, maar dat kan volgens mij nooit kloppen omdat mijn fietsmaat Harm Vonk afstapte en op de uitslagenlijst bóven mij stond. Ik ben dus minimaal vierentwintigste geworden.

Niet dat het me wat uitmaakt.

Na afloop van de race stelden wij ons op in de schaduw, niet ver van de finish. Overal om mij heen werd de koers geanalyseerd. Ik sprak met een journalist van TV-Oost en even later schudde ik de hand van een medewerker van RTV Rijnmond die ik in de kleedkamer had leren kennen. Toen ik even later mijn fiets tegen een dranghek plaatste, ving ik het gesprek op van een drietal journalisten van de Volkskrant. Het ging ongeveer zo:

‘Ik heb een paar keer een gat moeten dichtrijden. Maar jij ging een paar keer aan hè.’

‘Ja, ik sprong een paar keer weg, maar je weet hoe het gaat. Het peloton speelt gewoon met je. Ze rekenden me steeds weer in. Maar ik ben vaker gedemarreerd.’

‘Ja, ik zag het. Maar daar vlak voor de Erasmusbrug ging het flink op de kant hè. Toen moest ik er af. En dan kom je er nooit meer bij.’

Drie volwassen mannen met buikjes. Vol vuur en zonder een greintje zelfspot de koers analyserend. Lachend schudde ik mijn hoofd. Was het niet prachtig? Die kerels praatten over een koers die het amateurniveau nog niet benaderde alsof het Parijs-Roubaix betrof. Ze moesten zichzelf eens horen.

Mijn telefoon ging.

‘Met Menno. Wat? Ja, het was gaaf. Wat? Ja, het ging best goed. Ik hield steeds wat afstand om valpartijen te vermijden en dan moet je af en toe een gaatje dichtrijden hè. Dat ging goed tot drie kilometer voor de finish. Toen ging het op de kant, net toen ik aan het elastiek zat. En dan kom je er natuurlijk nooit meer bij, dat snap je. Toen zat ik alleen. Maar ik zat vlák achter de kopgroep. Op het laatst heb ik me nog even helemaal leeggetrokken!’

Wielrennen is de mooiste sport die er is.

Auteur: Menno Haanstra

Menno Haanstra