Augustus 2008. Ik reis met de trein van Maastricht naar Beek. Midden in een te drukke werkweek geeft mijn baas me vrijaf, omdat hij mijn ‘meisjesachtige enthousiasme en opwinding’ aanstekelijk vindt. Het is koers en Pé mag mee!
Bij de start in Beek zie ik hem voor het eerst uit de camper komen. Een opvallend grote renner, goed geproportioneerd, niet zo’n soepstengel als de meeste ronderenners. Ik krijg een vriendelijk knikje en glimlach toegeworpen. Pats – in een split second – verkocht! Ik ben niet het type groupie en al helemaal geen cougar (want nog geen 40 immers), maar ik heb wél een zwak voor een oprechte glimlach met mooie tanden! Inmiddels weet ik dat er meerdere mechanismen een rol spelen bij die luttele eerste seconden waarop je een medemens ontmoet, maar dat terzijde.
Ik ga op in mijn eerste koers. Ik voel het in mijn botten; het wachten, het demarreren, de chaos in de ravitailleringzones en het gevloek na een valpartij. Ik vergeet te eten, te drinken en hoef zelfs niet te plassen onderweg. Als we de finish over bollen, na een saaie en voorspelbare etappe, ben ik kapot. Alsof ik zelf 175 km aan kop heb gesleurd. Mijn gastheer moet met een van de renners naar de dopingcontrole, dus ik word onder gegniffel en plagerige opmerkingen bij twee mecaniciens in de auto gezet. Zij brengen mij naar het station in Sittard.
Het achterportier gaat open en er schuift nog een persoon op de achterbank. Ik blik snel over mijn schouder en kijk in een stel jongensachtige pretogen die gezien de omstandigheden nog behoorlijk fris ogen. Het is dezelfde renner die ’s morgens uit de camper stapte. Hij groet me vriendelijk en vraagt oprecht of ik een leuke dag had. Ik voel mijn wangen gloeien; een puberaal moment van ongemakkelijke verlegenheid. Ik giechel bevestigend en kijk strak voor me op de weg. De sfeer in de auto is uitgelaten, de stemming zit er goed in, jonge honden onder elkaar, mannengein en stoere taal. Even voel ik me ‘one of the guys’.
Na onze eerste ontmoeting blijf ik de prestaties van deze renner volgen. Hij rijdt constant, nooit echt hele grote uitslagen, maar wel met regelmaat voorin. Tot afgelopen april, waarin hij direct achter de favorieten en mijn allergrootste wielerheld Cancellara ‘zomaar’ een 13e plek rijdt in Parijs-Roubaix en als beste Nederlander finisht tussen de grote meneren. Het irriteert me dat de commentatoren er tijdens de live uitzending met geen woord over reppen.
2010 is een mooi jaar wat mijn wielrenverslaving betreft; tot twee keer toe mag ik mee in de buik van het peloton. Tien minuten voor de start van de derde etappe in de Ster-Elektrotoer moet ik ongelooflijk nodig piesen. Ik loop naar de camper van de ploeg en vraag een van de soigneurs of er een toilet is. De soigneur meldt bits dat ik maar even achter de bus moet hurken.
Wanhoop, vertwijfeling, wat nu?! En ineens is daar die brede grijns weer. Hij heeft mijn plaspaniek geregistreerd en zegt op praktische en geruststellende toon dat ik ‘het even bij die huizen om de hoek moet vragen’. Op mijn hoge hakken tippel ik naar het huizenblok, mijn billen bij elkaar geknepen, en bel aan bij een Schimmerts echtpaar dat net de warme middagmaaltijd nuttigt. Van de stress blijft het niet bij piesen – de tijd dringt, het wielercircus wacht op niemand, zelfs niet op een plassend meisje – en ik schaam me als ik onder dankzeggingen de voordeur achter me dicht trek. Op mijn hakken ren ik weinig lady like terug naar de ploegleiderswagen. Net op tijd. De motor draait en de renners staan al opgesteld bij de start.
Na 178 km arriveren we weer in Schimmert; finish aan de doorgaande weg, bussen en campers op de stoep geparkeerd. Mijn plasgeitebreier zit op een tuinstoel voor de camper. ‘Is het nog gelukt vanmorgen?’, vraagt ie. Ik stamel een ‘ja, ja’ en vlucht, voordat de verkleuring op mijn wangen zichtbaar wordt, terug de wagen in. Hoezo zijn alle topsporters egocentrisch en ongeïnteresseerd? Dit exemplaar bewijst het tegendeel.
Op 19 augustus begint mijn zomervakantie en zit ik voor de tweede keer dat jaar eerste rang; de Eneco Tour, etappe St. Willebrord-Ardooie. Ik voel me steeds meer thuis in dat gekke, bonte circus van felgekleurde truitjes, blinkend carbon en goed geoliede bekabelde benen. De camper is inmiddels vervangen door een heuse touringcar met geblindeerde ramen. Ik krijg voor de start geen renner te zien.
Na de finish wacht ik bij het rennershotel op mijn lift naar het station van Gent. Ik drentel wat rond bij de vrachtwagen van de mechaniekers. En jawel, daar is de Grote Vriendelijke Renner weer! Het is zomer, ik voel me goed die dag, dus als een ‘ervaren journalist’ begin ik mijn interview. Ik vraag naar de vorm van de dag, of het contract voor volgend seizoen al rond is en verneem dat hij heeft bijgetekend bij deze kleinere ploeg. Eigenwijs flap ik eruit dat dat een heel verstandig besluit is. Een contract bij een van de Protourploegen zou hem immers een vrije rol in Parijs-Roubaix kunnen kosten. De GVR blikt verlegen glimlachend naar de grond door mijn vrijpostigheid. Ik word enthousiast en voorspel dat er komend jaar toch echt een podiumplek in het wielerstadion van Roubaix in zit. Zijn gebruinde wangen kleuren roder. ‘Als het lukt, sta ik in de rij om je te zoenen’, mompel ik er nog achteraan. Of misschien heb ik dat alleen maar gedacht. En natuurlijk zal ik eerst zijn mooie vriendin en moeder voorlaten, ik ben tenslotte de beroerdste niet.
Let op beste wielervrienden; deze GVR gaat nog iets heel moois laten zien, vanuit de luwte, als niemand het verwacht. En is het niet dit jaar, dan wel het jaar daarop. Een goede, eerlijke wijn moet rijpen. Een Grote Vriendelijke Renner ook.
Een paar weken na de Eneco Tour lees ik de biografie op de website van Tom Veelers. In 2006 won hij Parijs-Roubaix voor beloften. Zou het dan toch..?
- Fietsenmaker - 21/11/2016
- Geplette ui - 27/05/2014
- Hippocrietes - 01/11/2012
Geef een reactie