Er zijn gebeurtenissen in de wielergeschiedenis waar ik graag bij was geweest.
Ik moet het echter doen met de beelden in mijn hoofd:

Regen.

Altijd maar regen. In een permanente waas over een glooiend land, dat verscholen onder een dik wolkendek vergeet dat ooit de zon heeft geschenen. Geen zichtbare grens tussen hemel en aarde. Een kletsnatte, grauwe koepel met daarin een handvol boerderijen. Langs een weg die slingerend in de nevel verdwijnt, staat een taxi. Wachtend op de man die even verderop op veel te nette schoenen door de modder schuifelt. Zijn privévliegtuig staat een paar kilometer hier vandaan, klaar om straks, wanneer de klus geklaard is, zo snel als mogelijk te vertrekken. En toch, ondanks zijn bijna aristocratische uiterlijk, zijn voorkomen dat vloekt met de omgeving, lijkt het alsof er iets is dat hem op deze plaats op zijn gemak laat voelen. Een boerenafkomst die sterker is dan de uiterlijke schijn die hoort bij een titel als graaf. Een min of meer loze erfenis uit lang vervlogen tijden.
Om hem heen scharrelen kippen, pikkend in een van vocht glanzende hoop stront.
Haardgeuren.
De hond slaat aan; uit het huis komt een vrouw. Een korte begroeting.
Met wielrennen heeft het tot nu toe weinig van doen allemaal.
Totdat ze roept:
‘Seán, voor jou!’

Uit een van de schuurtjes op het erf komt een lange jongen, bukkend voor het lage kozijn, naar buiten. Een lang, mager hoofd. Rozig haar, degelijk geknipt. Het trainingspak dat om zijn magere lijf slobbert, vertelt dat hij een sportman is. Een al net zo bijzondere verschijning, hier, als een graaf op keurige schoenen in de drek. In zijn handen een groezelige poetslap, waarmee hij vet van zijn vingers wrijft. Daarna beantwoordt hij bijna vragend de naar hem uitgestoken hand die zachter is dan hij gewend is.

Een bijzonder beeld: hier wordt geschiedenis geschreven. Hoewel de twee dat nu nog niet kunnen weten. Ze kunnen er hoogstens op hopen. Geen valse hoop: wanneer de voortekenen niet bedriegen, gaat deze jongen een grote meneer worden in de het wielerpeloton.
En de man zijn ontdekker.
In feite kunnen ze elkaar gebruiken om hun doelen te verwezenlijken.

Met een beetje gevoel voor romantiek zou je ook kunnen stellen dat graaf Jean de Gribaldy ergens in 1976 een bloem komt plukken in het Ierse Carrick-on-Suir.

Een bloem in de knop. Een belofte.

Een ander decor, maar minstens zo grauw als het vorige. Sterker: in vergelijking met het desolate Noord-Franse land waar de jongen is neergestreken, doet het glooiende groen van Carrick-on-Suir bijna lieflijk aan. Een ascetisch bestaan, met de koers als alles bepalend middelpunt.
Als Jezus die eerst 40 dagen in de woestijn moest zien te overleven voordat hij wonderen mocht gaan verrichten. De renner hardt af om uit te groeien tot de bloem waarvoor de graaf met zijn privéjet naar Ierland vloog.

Het ligt voor de hand te beweren dat jongens uit gaten als Carrick-on-Suir geen moeite hebben met omstandigheden als deze. Feit is echter wel dat de extreme eenvoud van slapen, eten en fietsen een talent is dat slechts weinigen gegeven is. Al helpt het natuurlijk wel, opgegroeid te zijn in een omgeving waar mensen gewend zijn te knokken met de elementen voor hun bestaan. Waar eenvoud een hoog aangeschreven waarde is.

Hoe dan ook: de jongen breekt niet, maar groeit in razendsnel tempo uit tot een bloem, een van de beste renners van zijn generatie. Een klasbak, een berekende veel-winnaar.Sean Kelly - KAS

Met enig gevoel voor symboliek zou je kunnen stellen dat het geen toeval is dat juist Parijs-Nice, de rit naar de zon, naast al die andere grote wedstrijden (drie keer Giro di Lombardia, twee keer Milaan-San Remo, twee keer Parijs-Roubaix, twee keer Luik-Bastenaken-Luik, één keer Parijs-Tours, de Ronde van Spanje en een handvol groene truien in de Tour de France) zeven keer op de erelijst van Seán Kelly pronkt.

Het staat symbool voor een vervolmaakte reis van de grauwe randen van de koers naar het stralende middelpunt. Een rit naar de zon die begint in Carrick-on-Suir met een Graaf die het heel goed had gezien.

Joost-Jan Kool