Ik ben een wielerromanticus. Altijd geweest ook. Ik geniet van verhalen in sepiatinten. Verhalen waarbij renner X zijn rivaal Y genadeloos flikt, en twee jaar later zelf geflikt wordt in een ultieme daad van vergelding. Verhalen over renners die elkaars bloed wel kunnen drinken, maar tot elkaar zijn veroordeeld om te kunnen winnen.

Ook doping en de verhalen eromheen hebben voor mij iets romantisch. Doping is onderdeel van het spel en de slimme trucs die renners en hun entourage bedenken om uit de klauwen van de dopingjagers te blijven, prikkelen de fantasie.

Jacques AnquetilIk hou van de uitspraken van Jacques Anquetil. Zoals deze: ‘Je moet gek of schijnheilig zijn om te denken dat een professionele wielrenner die jaarlijks 235 dagen koerst, zonder stimulerende middelen kan blijven doorgaan.’

Ik probeer me in te beelden dat ik geen moreel oordeel vel over renners die doping gebruiken. Ook al omdat ik vermoed dat ik zelf, als ik het talent had gehad om op dat niveau te fietsen, ook naar dopingmiddelen had gegrepen. Ooit vroeg ik aan een renner die eind jaren 80 een aantal jaren als prof had gereden of hij epo had gebruikt. ‘Nee’, antwoordde hij, ‘ik kende het middel toen niet. Maar had ik het gekend, dan had ik het gebruikt. Ik wilde gewoon de beste zijn.’ En geef hem eens ongelijk.

En toch voelde ik een zekere teleurstelling toen Steven de Jongh, die gisteren bij Pauw & Witteman aanschoof, handig om de vragen van de interviewers heen laveerde. Ja, hij had epo gebruikt, maar het was de daad van een eenling en hij wilde alleen over zijn eigen dopinghistorie praten. Volstrekt begrijpelijk vanuit De Jonghs oogpunt (en laat ik eerlijk zijn: ik vond het moedig dat hij er zat), maar kennelijk hunkerde ik naar meer. Wilde ik details horen over waar hij het kocht, wat de apotheker tegen hem zei, hoeveel het kostte, hoe hij het inbracht, wat het effect was, hoe hij het geheim kon houden voor zijn omgeving, hoe het zat met zijn huisarts en of hij tips kreeg van andere renners die meer ervaring hadden. Dat alles vertelde De Jongh niet.

Later die avond ontspon zich op Twitter een mooie discussie over het interview met De Jongh. Ik dacht na over de vraag waarom ik al die dingen wilde weten. Heb ik als simpele wielerfan überhaupt wel het recht om al die dingen te weten? Wil ik ze niet gewoon weten omdat ik een zekere sensatie, misschien wel sleaze en dirt verwacht?

De boeken van David Walsh, Tyler Hamilton en Willy Voet heb ik verslonden. Net als vele anderen. Was ik bevangen door dezelfde zucht naar sensatie die mensen ertoe aanzet te lezen over true crime? Lezen we gewoon graag over mensen die het systeem te slim af waren? Die een ‘romantisch’, niet-conformistisch leven leiden waar we misschien ooit zelf van droomden?

Geen idee.

Die ene vraag bleef me bezighouden: heb ik als wielerfan wel het recht om al die dingen te weten?

Een antwoord heb ik niet. Verwarrend. Maar zoals een wijze Amerikaan ooit al zei: ‘If you’re not confused, you’re not paying attention.’

Leon Geuyen