Ha, ha, ha, ho, ho! Van Laeksmuiden lachte zich ten barsten. Zijn dikke pens drilde als een vette pudding. Met zijn vlezige klauwen hield hij het gevaarte in bedwang.
Ha, ha! Het leek alsof hij zijn controle verloor over zijn gespeelde lach. De redactie bekeek het tafereel met een mengeling van angst, nieuwsgierigheid en leedvermaak, richting mij, die brutale jonge snaak die het gewaagd had zo’n belachelijk idee te poneren.

Zomaar opeens viel Van Laeksmuiden stil. Een ogenblik keek hij mij doordringend aan. Het was inmiddels zo stil in de kamer dat je een speld kon horen vallen. Het enige geluid was dat van de reutelende ademhaling van Van Laeksmuiden die plukkend aan zijn indrukwekkende snor zocht naar de juiste woorden.
Toen hij ze eindelijk gevonden had, werden ze als een emmer koud water over mij uitgestort. Het kwam er op neer kwam dat ik gek geworden was en dat het feit dat het Handelsblad geschreven had over de Tour de France, ofwel een stel idioten dat op velo’s een land doorkruiste nog geen reden vormde voor zijn courant daar inkt aan te verspillen.

Onze courant, jongeheer, is een kwaliteitscourant. Wij schrijven over de serieuze zaken des levens. Een stel arbeiders en hun nutteloze avonturen kan onze lezers niet bekoren!
Daarna had Van Laeksmuiden de vergadering gesloten en ons zijn deftige kamer uitgebonjourd.
Aan het werk heren!
Daarmee leek het hoofdstuk te zijn gesloten.

Dat een reportage over de Tour een paar dagen later toch weer ter sprake kwam en uiteindelijk zelfs uitmondde in een opdracht bevreemde mij. Of eigenlijk bevreesde het mij vooral. Eerder waren minder functionerende collegae weggepromoveerd naar onherbergzame uithoeken van ons land. Er werd nimmer iets van hen vernomen. Wellicht was mij eenzelfde lot beschoren.

Anderzijds was er de opwinding. Een reis naar Frankrijk zou de verste reis zijn die ik tot dan toe had gemaakt. Eenmaal was ik voor de courant naar Limburg afgereisd. De snel groeiende mijnbouw had de interesse van Van Laeksmuiden getrokken. De reis leek eindeloos en eenmaal aangekomen in de meest zuidelijke provincie van ons land, was het alsof ik naar een andere wereld was gereisd. Achteraf gezien was die reis een peulenschil vergeleken met het avontuur dat zich nu voor mij ontvouwde. Ik besloot mijn angsten en mijn twijfels te parkeren en te genieten van wat komen zou. Dit was immers de reden waarom ik zeer tegen de wens van mijn vader gekozen had journalistiek te bedrijven. Mijn vader, als notaris een vooraanstaand burger in het kleine Brabantse dorp waar ik was opgegroeid, vergeleek het bestaan van een journalist met dat van een vagebond. Zijn zegen had mijn beroepskeuze duidelijk niet. Deze reis had dat evenmin.

Al snel bleek wat de werkelijke reden achter de wending van Van Laeksmuiden was; het was de invloed van zijn broer. Ik ontmoette hem, op de vooravond van ons vertrek, in een establishment aan de rand van de stad Breda, het vertrekpunt van onze reis. De broer van Van Laeksmuiden was een goed gesoigneerd heerschap. Op zijn smalle neus prijkte een dun brilletje dat hem een aristocratisch voorkomen gaf. Hij was gekleed in een strak gesneden kostuum. In zijn behandschoende hand zwierde hij een wandelstaf met een vergulde knop. Hij vertelde dat hij er bij zijn broer op had aangedrongen dit avontuur te mogen maken voor de courant. Temeer omdat die Tour de France best wel eens uit zou kunnen groeien tot iets groots.
Meer bijzonder nog dan zijn uiterlijk was zijn autobezit. Een noviteit dat door veel mensen met argusogen bekeken werd. Hij stelde zich voor als Hendrick, avonturier.

We bespraken onze reis. En natuurlijk ging het over die wonderlijke wielerkoers, het doel van deze expeditie. Het duizelde mij, maar voor Hendrick leek het allemaal gesneden koek. Alsof hij er zelf bij was geweest, zo beeldend vertelde hij over de mannen die deze verduivelde tocht in 1903 voor het eerst hadden afgelegd. Bijna 2500 kilometer hadden de heren met hun fietsen afgelegd. In het holst van de nacht werd er vertrokken. Op doortochten door vijandige dorpen waren ze hun leven niet zeker. Slechts 20 van de mannen die van start waren gegaan in de Parijse voorstad Monteron waren daar teruggekeerd. Winnaar was ene Maurice Garin, een schoorsteenveger nota bene, geboren in Italië, opgegroeid in het Franse Metz, een onverschrokken held.

Ik voorspel je, zei Hendrick, dat dit de toekomst is. Dat eenvoudige lieden, arbeiders als Garin door middel van de sport uit zullen groeien tot de ware helden van het volk. Ze zullen aanbeden worden alsof het goden zijn.
Ik wist het zo net nog niet. Het leven kwam mij weinig flexibel voor. Mannen als mijn vader hielden maar al te graag een bepaalde ordening in stand. Dat te doorbreken leek mij schier onmogelijk. We raakten bijna niet uitgesproken over de koers. De afstanden die de heren per fiets hadden afgelegd waren zo groot dat ik het bijna niet kon geloven. Het was een waanzinnige onderneming en ik keek er nog meer naar uit onderdeel te zijn van zulks een spektakel. De uren vlogen voorbij. Hendrick bleek een zeer plezierig gezelschap te zijn. Hij was tevens gezegend met een prettige dronk, wat fijn was, omdat hij ongeremd genoot van alles wat ons werd voorgezet. Tegen middernacht kropen we in ons ongeriefelijke bed. Hendrick was meteen vertrokken. Ik woelde tot aan de dageraad.

Eindelijk was daar de morgen. Vlak voordat we instapten overhandigde Hendrick mij een zware lederen jas. Zelf hulde hij zich ook in een vergelijkbaar exemplaar. Zijn ogen bedekte hij met een stofbril. Ik moest het doen met zijn bril waarin vensterglas bleek te zitten.
Met een paar geroutineerde handelingen zette hij het gevaarte in beweging. Al snel stoven we met een duivelse snelheid over het traag ontwakende land.
Deze kar gaat zeker 30 kilometer per uur! gilde Hendrick.
Ik wist niets te antwoorden en greep mij krampachtig vast aan de glad gelakte notenhouten deur. Onderwijl bad ik om een veilige aankomst. Het vooruitzicht dat we met dit gevaarte een wereldstad moesten doorkruisen, verdrong ik voor mijn eigen zielenrust.

We vlogen over de wereld. Lang leve de vooruitgang! We passeerden ontwakende dorpen en weilanden waarin, half verscholen in de nevel, koeien werden gemolken door blozende meiden en tanige knechten. Van schrik schopte het vee de emmers warme melk door het weiland. Gebalde vuisten waren ons deel. Hendrick gilde als een klein kind. Zo af en toe schikte hij zijn platte pet die door een combinatie van snelheid en een erbarmelijke staat der wegen voortdurend voor zijn ogen zakte. Eenmaal riep hij mij toe dat de wielrenners niet eens zoveel trager reden dan wij. Het deed het heldendom van de heren coureurs per kilometer groeien. Een kleine drie uur later was daar al de Belgische grens. Ik voelde mij een wereldreiziger. Opeens leken er geen belemmeringen meer te bestaan. Enthousiast noteerde ik een paar euforische zinnen in mijn notitieblok.

Kort na de grens versperde een heerschap ons de weg. Hij droeg een uniform met sabel, onder zijn neus een indrukwekkend grote snor. Wat ons hier bracht, wilde hij weten. Hij klonk alsof hij geen tegenspraak duldde. Hendrick vertelde over de Tour de France. Vol minachting blies hij in zijn snor. Een verre neef van een goede vriend had er vorig jaar aan meegedaan. Hij had het maar ternauwernood overleefd. Het was je reinste waanzin allemaal. Er werd teveel gevraagd van de mensheid tegenwoordig. Ondertussen prikte hij met zijn sabel richting de mijnschacht die grauw in de stralend blauwe hemel prikte.
Maar goed, die automobiel, daar was hij al over ingelicht. Of we hem wilden volgen, hij waakte voor de veiligheid van het dorp en dat deed hij met een ijzeren arm der wet.

We voelden ons een circusact. Of renners uit de Tour de France, zo lachte Hendrick. Kinderen renden met ons mee, gejoel, een enkeling sloeg op de zijkant van de wagen. Hendrick gaf de kwajongens een stevige draai om hun oren. Daarna hielden ze gepaste afstand. Eenmaal het dorp uit gaf de agent het sein ruim baan. Hendrick gaf de wagen meteen flink van jetje. Een stofwolk onttrok het dorp aan ons gezicht.
Niets, gewend die mensen! riep hij luid. En dan te bedenken dat dit nog maar het begin is! Er zijn mannen die trachten met een vliegend automobiel het zwerk te doorklieven. Ik voorspel je: deze vooruitgang is niet te stoppen!
Ik had echter zo mijn twijfels. Zelfs in de auto zag ik geen blijvertje. Hoewel het wonderbaarlijk hard opschoot. Het landschap veranderde. De grazige groene weiden vol glanzend vee lieten we achter ons. We bereikten een zanderig heuvelland. Zo af en toe passeerden we een hand vol woningen. Of beter gezegd: hutten. Daarvoor stonden de sloebers. Ze keken ons met holle ogen na. Na de zandgronden kwamen de gesloten dennenbossen. Ik vroeg mij af of Hendrick de weg wel wist.

Aan de rand van het bos stond een klein café.
Genoeg voor vandaag! Schielijk zette Hendrick de wagen stil. Het was nog licht, maar binnen in het café was kaarslicht nodig om de gelegenheid te verlichten. Achter de ruwhouten bar stond een gebochelde oude man. Zijn grijze kuif piepte er maar net bovenuit. Aan de andere zijde zat een opvallend heerschap. Hij droeg kleurrijke kledij, evenals de twee prachtige vrouwen die hem vergezelden. Hendrick bestelde twee glazen donker bier. Het was heerlijk het stof weg te spoelen met het koude bier. Hendrick lonkte opzichtig naar de dames. Zonder gene beantwoordden ze zijn speelse blikken. Het heerschap zelf leek het allemaal prima te vinden. Hij droeg zijn dunne haar in een staart, een puntig baardje prikte aan zijn kin. Hij dronk in een tempo dat zelfs voor Hendrick straf te noemen was. Terwijl ik de zaak eens goed bekeek, dacht ik aan ons reisdoel. Nog drie dagen en dan zouden de heren coureurs vertrekken. Ik vroeg mij af wat ik precies wilde beschrijven. Ging het mij om de randzaken? De wijze waarop de heren zich prepareerden voor zulks een monsterlijke tocht? Of zouden Hendrick en ik de renners met de wagen kunnen volgen. Een verslag uit het hart van de koers, gecombineerd met een beeldende beschrijving van het immense land dat ze doorkruisten.

Het geluid van Hendricks naar achteren geschoven kruk doorprak mijn gepeins. Hij liet er duidelijk geen gras over groeien en knoopte een gesprek aan met een van de vrouwen. Ook de man begon zich in het gesprek te mengen. Hij bleek een kunstenaar te zijn en na een geanimeerd gesprek waarin hij de vloer aan veegde met zoiets banaals als lichamelijke oefening, nodigde hij ons uit om het gesprek voort te zetten in zijn woning diep in het bos. Als het nodig was, had hij zelfs een bed voor ons beschikbaar. Het leek ons een prima plan.

Die nacht verkwanselde ik al mijn journalistieke ambities. In het wonderlijk hol van de kunstenaar die Alois bleek te heten, zopen we net zolang totdat er geen enkele grens meer bestond. Diep in de nacht stapte Hendrick in de wagen. De kunstenaar lag voor dood op zijn divan, een van de meiden kroop bij Hendrick op schoot, de ander schikte zich bij mij op de achterbank, haar warme adem in mijn hals. Met ontbloot bovenlijf scheurde Hendrick door het woud. De meiden gilden, Hendrick leek door de duivel bezeten. Ik dacht wederom aan de heren coureurs. Aan Maurice Garin die nu vast zijn lichaam ter ruste had gelegen. Zich klaarmakend voor de uitdaging waar ik zo graag getuige van had willen zijn. Hendrick vroeg nu alles van de wagen. We schokten en schudden als een schip op een eindeloze oceaan. De bomen vloeiden samen tot een langgerekte duistere vlek, opeens was daar een knal, de auto stond abrupt stil, de meiden gilden.

De volgende morgen overzagen we met een dolk in ons hoofd de chaos. De weinige uren slaap waren vol geweest van boze dromen. Ik fietste door een duister land. Heel in de verte lonkte het gebergte waar wilde dieren leefden. In de dorpen werden we door woedende dorpelingen van onze velo’s getrokken. We moesten lopend naar Parijs. We zouden er nooit komen.

De wagen stond volledig uitgebrand tegen een geknakte dennenboom, de meiden waren de magie van de nacht verloren. Te voet zetten we ons richting de dichtstbijzijnde stad, waar een trein ons terug naar Nederland zou brengen.

In de Tour de France heb ik mij daarna nooit meer verdiept. Ik voerde slechts uit wat Van Laeksmuiden mij aan onbeduidende opdrachten gunde. De schaamte bleek hardnekkiger dan mijn nieuwsgierigheid. In de vraag of de Tour daadwerkelijk uit zou groeien tot zoiets groots als Hendrick tijdens onze reis voorspelde, heb ik mij nooit meer wensen te verdiepen.

Joost-Jan Kool