De renners passeerden een dorp dat ergens tussen Compiègne en Roubaix,
van de bewoonde wereld afgesneden, slapend in een land van uitgestrekte akkers lag.
Een vlek in een weids land dat ruim een eeuw na de gruwel, waarmee zij haar bijnaam De hel van het noorden verwierf, nog altijd een aura van zwaarte met zich meedroeg.
Een lading die de koers van Parijs naar Roubaix zo anders, intens, primitief wellicht, maakt dan al die andere.
Omdat het over meer dan sport lijkt te gaan.

Er klonk geblaf van een hond.
Een alledaags geluid dat contrasteerde met het aan stukken geslagen circus dat eenmaal per jaar dit land aan doet. Een gebroken peloton, jagend op de eeuwige roem, met het dorp als onopvallende passage op de ongeplaveide route naar een betonnen wielerbaan waar mannen met zwarte koppen vertellen over hun avonturen die door iedereen zijn gezien, maar waarvan niemand zich kan voorstellen hoe het moet zijn geweest.

Het geblaf had iets relativerends, omdat straks, wanneer de stofwolken waren neergedaald en enkel de geur van openhaard en een verdwaalde trekker verraden dat hier leven was, het dorp zich om zou draaien om verder te slapen. Onwetend van het grootste spektakelstuk dat nog zou volgen.

Een bloedstollend gevecht tussen vijf helden die elkaar met open vizier bestreden. Geen kaarten onder de tafel, geen tactiek, maar een wielerstrijd teruggebracht naar de essentie; een man tegen man gevecht in een gruwelijk decor. Een spervuur aan demarrages, het onzichtbare elastiek dat soms leek te knappen, maar dat stand hield, waardoor de vijf tot een sprint op de baan veroordeeld waren. Een bloedstollende ontknoping met een verrassende winnaar, een Australische veteraan, ooit bereid met een snufje Hollandse school, die de namen van de gekaapte kasseistroken uitsprak als de leider van een geallieerde brigade. Een man die niet geloven kon dat hij zichzelf onsterfelijk had gemaakt.

En daarnaast, een trede lager, stond het verdriet van België, dat een heel land door de ziel sneed, maar dat door de hoofdrolspeler zelf manmoedig werd gedragen.
Als een heer. Een monument in een monument.

En in het dorp viel de nacht. De hond blafte naar de sterren die hoog in de hemel blonken. Een geluid dat helemaal nergens meer mee contrasteerde. Morgen zou het normale leven verder gaan en zouden er weer tractoren rijden over de stenen waarop eenmaal per jaar helden worden geboren.

 

Joost-Jan Kool