Soms deed ik het. Maar alleen wanneer ik zeker wist dat er niemand was die mij kon zien.
Bij voorkeur ergens op een polderweg, aan de randen van de dag, ver weg van de bewoonde wereld waar een droom-verstikkende nuchterheid regeerde en geen plaats was voor een volwassen man die voor heel even het jongetje was die als Joop of Hennie door de nieuwbouw reed.

Ik maakte snelheid, was trein en kopman in een persoon en gaf alles wat ik had.
Ruimschoots voor de meet richtte ik mij op met volgepompte borst.1024px-Petacchi_MSR_2005
Mijn horizontaal gestrekte armen symboliseerden het plafond waaronder de dromen van mijn tegenstanders bleven hangen.
Ver achter mij, deinend op de golven van mijn geweld, werd gestreden om de kruimels die ik achteloos van tafel had geveegd.
Mijn naam weerkaatste tegen de gevels van prachtige huizen aan een of ander mediterrane boulevard.

Heel even was ik Alessandro Petacchi.

Achter mijn bril verscholen, de kille blik van een moordenaar die zonder emotie over het lichaam stapt dat hij zojuist heeft afgeknald.
Als mijn opa die glimlachend een kip de strot afsneed.
Een ingetogen vreugde, bijna on-Italiaans.

In gedachten droeg ik het witblauwe tricot van Fasso Bortolo
Waarvan ik in eerste instantie niet wist dat het een groothandel in bouwmaterialen was.
Wat natuurlijk prima was, hoewel me het in eerste instantie toch een beetje tegenviel, omdat ik een minder aardse sponsor verbonden had aan de grootheid van mijn held.

Ooit kocht ik een muts met een touwtje bovenaan waardoor het ding tevens als col te gebruiken was.
Op de rand die mijn voorhoofd moest verwarmen, stond in blauwe letters:
Fasso Bortolo.
Het was in de tijd dat je nog niet verketterd werd wanneer je zonder helm de weg op ging.
Collega-renners noemden mij gekscherend Petacchi.
Ik negeerde het cynisme in hun stem en won met overmacht de eerstvolgende bordensprint.

Joost-Jan Kool