Mijn opa had geluk; 1 januari viel op een zondag. Een mooi excuus om zijn sportdebuut een dag langer uit te stellen. Een paar dagen daarvoor was hij bij de huisarts geweest. Hij had wat problemen met plassen en met zijn asem. De huisarts was duidelijk geweest: ‘Meneer De Gans u bent te zwaar en uw cholesterol is veel en veel te hoog. Ik raad u aan minder vet te eten en vooral een beetje te gaan bewegen’. Vooral dat laatste was een grote schok. Bijna net zo groot als de schok die de dreigende terwerkstelling in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog teweeg had gebracht. Toen had hij het naderende onheil af kunnen wenden door snel met mijn oma te trouwen en zichzelf op papier eigenaar te maken van het boerenbedrijf van zijn kersverse schoonvader. Als kind bekeek ik vaak de foto’s die van die dag gemaakt waren. Oma droeg een donkere jurk en er was een paard en een sierlijk koetsje; ook donker. Ondanks de oorlog keken ze gelukkig. Ik vond het een facinerend idee dat trouwen en oorlogvoeren gewoon naast elkaar doorgingen.

Nu echter was de situatie een stuk nijpender. De kans op ontsnappen was nihil. De huisarts: ‘als u uw levensstijl niet wat aanpast, is de kans op hartfalen zeer groot’. Opa had helemaal niets met sport. Sterker nog; alle beweging die zonder doel werd gedaan, voor het plezier dus, vond hij volstrekt onzinnig. Aan de andere kant had hij een diepgewortelde angst voor ziekte en dood. In feite was hij een verschrikkelijke grote hypochonder. Daarbij kwam dat mijn opa een erg volgzaam mens was. Vooral als het om mensen met enig gezag als een huisarts of een dominee ging. ‘Zie het als een goed voornemen, meneer De Gans. En als ik u was, zou ik er daarom direct per 1 januari mee beginnen’. Opa had zwijgend geknikt. ‘Misschien is een hometrainer iets voor u’, had de huisarts er nog aan toegevoegd.

Soms vallen zaken wonderlijk op zijn plek. Een paar weken voordat mijn opa van de dokter te horen kreeg dat hij moest gaan sporten, liep Jan van Arie van Dijk, een gepensioneerde boer van een paar huizen verderop onder een trekker die door zijn zoon werd bestuurd. Hij was op slag dood en liet een vrouw, 5 kinderen, 12 kleinkinderen en een hometrainer na.’Had ik jaren eerder moeten doen’ zei hij eens tegen mijn opa toen hij vertelde over de hometrainer waar hij elke avond een half uurtje op verpoosde. ‘Een mens wil toch gezond oud worden, nietwaar?’

joopschavotOp 2 januari was het dan zover. Opa keek erbij of zijn laatste uur geslagen was. Op advies van oma droeg hij enkel een lange onderbroek en een hemd. ‘Een soort van trainingspak. Anders krijg je het veels te warm en dat is niet verstandig met dat hart van jou’.  Ik mocht ook mee om opa zo af en toe van een slokje water te voorzien. ‘Hee daar staat Joop Zoetemelk!’ riep mijn nog thuiswonende oom die net thuiskwam en op de bank neerplofte. Daarna knipte hij bijna automatisch de televisie aan. Het was een heel grote kleurentelevisie die hij had betaald van zijn eigen salaris. De kleuren waren zo fel dat ze zeer deden aan mijn ogen. Als opa en oma weg waren, keken we samen naar Zeg ‘ns Aaa. Mijn oom kon heel goed Mien Dobbelsteen nadoen. Dan liep hij naar de gang, pakte de telefoon, waarmee mijn opa tijdens de hooibouw naar het weerbericht belde, en riep: ‘Met de assistente van dokter van der Plooeeg!’ Hij was een echte grappenmaker. ‘Zit je vader niet te plagen’ riep mijn oma. ‘En zet die rottelevisie nou niet meteen aan als je hier binnenvalt. Misschien moet jij ook eens op die fiets hierboven, zoveel asem heb je nou ook weer niet’. ‘Ach mens’, zei mijn oom; ‘Jan van Arie van Dijk ging ook lekker bewegen, maar als het je tijd is –hij liet zijn stem een beetje zangerig klinken- is het je tijd. Daar helpt geen enkele hometrainer aan’. ‘Zulke dingen mag je niet zeggen. Je weet dat ik daar een hekel aan heb! Wil je wat te drinken?’ Mijn oom lustte wel een colaatje. ‘En graag een groot glas, want ik heb dorst’.

Even later waren we boven op de overloop en klom opa op de fiets van Jan van Arie van Dijk. Over de pedalen zat een rubberen band. ‘Daar moet u uw voeten insteken opa, dat noemen ze toeklips. Echte wielrenners hebben dat ook, dan schieten hun voeten niet los en kunnen ze harder’. Opa lachte een klein beetje; ‘Nou, hard hoeft het niet te gaan hoor jongen. Eerst maar is even wennen. Weet je wanneer ik voor het laatst op de fiets zat?’ Ik schudde van nee, maar kende het antwoord; opa had het verhaal al ontelbaar vaak verteld. ‘Dat was in 1943, je oma en ik woonden hier net aan de Kai. Ik kwam op de fiets van de boerderij en toen moest ik hem inleveren bij een mof. Mijn broer, ome Gertie, overkwam hetzelfde en weet je wat hij toen deed? Hij gooide zijn fiets in de sloot en zei: ‘Daar ligt ie’. Had je die Duitser moeten zien, geweldig!’. Opa keek weer wat vrolijker; van een mooi verhaal over de oorlog leefde hij nog altijd op. Daarna wees ik hem op de bidonhouder onder het zadel. ‘Dat is een bidonhouder opa, daar kan je een fles water inzetten’. Ik wist behoorlijk veel van wielrennen en had zelfs eens gelezen dat iemand die een wielrenner verzorgt een soigneur wordt genoemd. ‘Opa, vandaag ben ik uw swanjeur, opa. Dat betekent dat ik u verzorg vandaag’. ‘Geef me dan maar een slokkie water en een handdoek, beste swanjeur van me. Dan ga ik maar eens beginnen’.

10 minuten later was het alweer voorbij; opa kreeg een verschrikkelijk hoestbui en stelde vast dat kortasemigheid wat was, maar dat fietsen op een overloop nog veel ongezonder moest zijn. ‘Als het weer wat beter wordt, ga ik wel eens wat wandelen met je oma’. Daarna ging hij naar beneden om koffie met Buisman te drinken. In de jaren daarna speelden wij elke vakantie wielrennertje op de fiets van Jan van Arie van Dijk.

Joost-Jan Kool