Renners maken de koers en de tijd doet daar steeds een schepje bovenop. De kracht van de herhaling. Verhalen als een spekkoek, opgebouwd met laagjes overdrijving. Net zolang totdat die ene koers van toen een reus met mythische proporties wordt

Een onovertroffen heldenepos dat ook nog maar eens bevestigt dat vroeger alles beter, intenser en extremer was. Dat de renners van toen tot helden maakt die de kunst van het lijden tot in de puntjes beheersten. Een schril contrast met de jongens die tegenwoordig het peloton bevolken. Verwende knapen die om het minste of geringste om hun moeder schreeuwen. Mietjes die op full carbon over keurig geplaveide wegen glijden.

Nee, dan vroeger. 20 april 1980 om maar eens wat te noemen. Zo’n dag dat de weergoden last van losse handjes hadden. Apocalyptische omstandigheden die de die dag verreden klassieker Luik-Bastenaken-Luik veranderden in een wit gekleurd inferno. Ofwel ongelooflijk kutweer.

Ellendig genoeg om het merendeel van het peloton al snel de beschutting van de volgauto’s in te jagen. Precies zoals de hoofdrolspeler van deze dag dat ook het allerliefste had gedaan. Al voor het keerpunt in Bastenaken was wat eens een peloton was, afgeschminkt tot een handvol kleumende mannen die half verdwaasd door de Ardennen dwaalde. Kanshebbers als Saronni, Gavazzi, Willems en Pollentier hadden er al rap de brui aan gegeven. Zij die overbleven waanden zich in een hel. Sommigen zochten beschutting in een boerderij waar sloten drank nodig waren om hun lijven te ontdooien. Anderen pisten zelf de ijspegels van hun rillende benen.

Over hoe het Bernard Hinault in deze hel verging, lopen de lezingen uiteen. Zo zou het ploeggenoot Maurice le Guilloux zijn geweest die de mopperende Breton had weten te bewegen om in ieder geval tot aan de ravitaillering in Luik op de fiets te blijven.

Of was het ploegleider Cyrille Guimard die Hinault gebood zijn jas uit te trekken en door te rijden? Ik zou zeggen: lekker belangrijk!

Het gaat erom dat er iets of iemand was die Bernard Hinault op de fiets hield. Toch wel een voorwaarde om een solo van maar liefst 80 kilometer lang af te leveren.

Een groots nummer van een geïrriteerde Breton die met een rode bivakmuts over zijn verbeten vierkante kop getrokken door een inferno van kou naar onsterfelijkheid fietste.

Dat een aantal vingers van zijn rechterhand maanden later nog altijd overeenkomsten vertoonden met de balzak van een ongetrainde fietser, maakte de spekkoek alleen nog maar dikker. Net als de aanname dat de vermeende schade die de kou aan het lijf van Hinault zou hebben aangebracht, een paar maanden later de basis zou vormen voor zijn opgave in de Tour de France, wat onze Joop weer de mogelijkheid bood om zijn onsterfelijkheid te vergaren.

Dat laatste geeft overigens ook nog eens aan dat zelfs onsterfelijkheid van toevalligheden aan elkaar hangt.

Joost-Jan Kool