Mark de Bruijn klimtIk had moeten berichten over sneeuwval natuurlijk. Zou het nog steeds kunnen doen. Er waren amper getuigen en het zou mijn verhaal sterker maken. Hoe tijdens de duur van één afdaling het hoogseizoen overging in het naseizoen.

Een bergmassief of twee verderop moest er nog een grote wielerronde beslecht worden. Thuis maakten ze zich op voor een mooie nazomer, misschien wel weer tot diep in oktober.

Een half uur geleden nog was mijn gestel jong en bewees ik met flair natuurwetten te omzeilen.

Nu ben ik een wat trieste veertiger die probeert iets te bewijzen, al heb ik geen idee wat.

De beklimming van de Col de Madeleine heeft de poorten naar de herfst wijd open gezet. Mijn geplande ultieme klim dit seizoen, wat dat ook mag zijn.

Het delirium van zo’n inspanning verdooft iedere heldere gedachte, ook de pijnlijke. Misschien maakt dat wielrennen zo verslavend. Al is dat dan weer een gedachte achteraf.

Aan het begin van zo’n klim vliegen de meest rake overpeinzingen je nog weleens in het gezicht. Ze maken je even stoer, dan belachelijk en grotesk. En nietig, door die berg natuurlijk. Toch bedenk je ze niet in het gewone leven. Je zou maar een gewoon mens zijn, eentje zonder berg en bijbehorende drang ooit een echte wielrenner te zijn.

Hoezo drijf ik nu weg van die grotere gedachten? Een recente dan maar: stel dat ik deze energie eens in het gezin zou steken, in mijn sociale leven, of beter nog in zinvolle, goed betalende opdrachten?

Dit betere piekerwerk werd u aangeboden door wielrennen, sponsored by cycling.

Al trappende goochel ik wat met de statistieken van deze col, maatje buitencategorie.

Overpeinzingen moet je niet overdrijven. Zou dit Alpe d’Huez zijn dan was ik al over de helft, dan zou ik mijn snelste tijd verbeteren. Maar dit is de Madeleine, naam voor een mooie vrouw. Nee, geen energie voor zúlke gedachten.

Kille cijfers moet ik. Mocht het boekje met stijgingspercentages kloppen dan is deze zwaarder dan de Ventoux.

Kijk eens onzichtbare toeschouwer, hoe ik mezelf aan verbeteren ben op mijn veertigste.

Maak dus gerust weer eens een comeback, Armstrong, leidt de aandacht ook lekker af.

Kilometer 11 procent.

Franse bermpaaltjes geven nog wat extra statistieken zodra ze wortel schieten op een beroemde col.

Masochistisch maar ook aangenaam, want mijn tellertje doet alleen nog aan mijlen na een iets te snelle re-set beneden.

Zes komma acht. Waarom kan dit ding niet delen in mijn gevoel van er stáán als het moet? Net als m’n te lage hartslag, vermoeienissen van vorige cols uitgedrukt in cijfermateriaal. Nou elementen, dat kan er nog wel bij, twee pruts-tellertjes klimmen met ons mee.

Al ruim voor het binnenrijden van La Chambre was ik klaar voor de inzichten van mijn nieuwe levensfase, te verpakken in een trance van krap anderhalf uur. Ik denk: verlaten plaatsje. Ooit belangrijk verbindingspunt met Italië. De berg die de leegloop zag, verdomd, metafoor voor heel het platteland. Zit een verhaal in. Documentaire. Boek, eindelijk. Rode draad…opletten, indrukken nu, hier. Ik blief cijfermateriaal dus, en een regelmatige ademhaling.

Tijdens de eerste bochten al dringt het besef door dat het feitelijk een klinische aangelegenheid is, die heroïek.

Tijd verbeteren en snel weer terug voor het donker. Dan blijkt het niet de klim te zijn, maar de afdaling die voor mentaal spektakel zorgt. Het langzaam aftellen van de achterkant van die kilometerpaaltjes.

Negentien nog. Ik smeek klappertandend om de volgende, vraag me af wie ze in de tussentijd verplaatst kan hebben.

Het regent allang niet zacht meer.

Afdalen, niets heroïsch aan. Leuk voor wintersporters hierboven, of voor macho’s mét functionerend kilometertellertje, hunkerend naar de 80 op hun display. Met altijd weer een ouder echtpaar in het vooruitzicht van een volgende bocht, met hoge toeren en piepende koppelingsplaten. Op en neer gereden voor het uitzicht, weer een dag stukgeslagen.

Komt daar zo’n stuk naderende midlifecrisis crisis op een paar kilo carbon, vol adrenaline die hij inderdaad beter voor iets anders bewaard zou hebben.

Zo’n berg hoort zich niet te lenen voor behendigheidjes en dagtripjes. Alleen voor grote daden.

Al een jaar of vijftien hunker ik naar die ultieme beklimming.

Zonder aflopende ketting op het eind -afstappen, opstappen, kou wegtrappen- had het zomaar kunnen lukken. Ik was hier nog nooit beter geweest. Minuten sneller boven dan een gezelschap in het café op de top van de Madeleine, hoor ik, ook schuilend voor nog een bui op 2000 meter hoogte. Een groep Vlamingen en Nederlanders, waarbij mijn landgenoten de sfeer verbaal domineren. Ze voelen geen schroom om hardop te praten over het bibberende ventje in de hoek. Straks zullen ze opgehaald worden gok ik, door een busje van een onderneming in dagtripjes-heroïek.

Mijn schroom om een lift te vragen is te groot.

Dat heb ik in al die jaren nog nooit gedaan. Bovendien, ik heb mouwstukjes. En nog één euromunt voor een petit café.

Een afdaling die zwaarder voelt dan de klim. De mijlen maken ‘m alleen maar langer, ik beloof mezelf bij elk paaltje te mogen stoppen. Alsof ik hier ooit gevonden wordt, in het verlaten schemerduister waar alleen mijn klappertanden klinkt. Ter hoogte van het lege ski-oord toch nog ruimte voor een gedachte: waarom is die vreselijke Madeleine nooit aankomstplaats in de Tour?

Nog een leuke afleiding: mijn armen kunnen nog bewegen, in het ritme van mijn klappertanden. Mijn vingers zijn al bochtenlang afwezig, ze omklemmen mijn remgrepen in een versteende poze. Straks zal iemand ze beneden losmaken, houd ik mezelf voor. Diegene zal het zwartgrijze mengsel van remblok en stukjes Madeleine aanzien voor stof uit de ruimte. Dat stof gaat weer naar een lab, de persoon die ze eronder aantreffen -vertoont enige gelijkenis met een wielrenner- naar een inrichting. Zijn onsamenhangende verhalen duiden op een korststondige ontvoering, waarschijnlijk door een beschaving van buiten ons zonnestelsel.

Kort bericht op een wielersite, afgelopen week: vijfde etappe Ronde van de Toekomst drastisch ingekort, Col de Madeleine geschrapt wegens sneeuw. Nog geen etmaal na mijn beklimming. Ik tel de nieuwe veertigersplooien in mijn ontdooide huid en stel vast dat het nooit wat wordt, met die nieuwe generatie.

 

Mark de Bruijn