Het is zondagmiddag 18 december 2011 en het hoofdzakelijk Vlaamse veldritcircus is de taalgrens overgestoken en neergestreken in Namen, Wallonië. Vanmiddag staat hier de Citadelcross op het programma en dat is vrij bijzonder. Veldrijden is namelijk vooral een Vlaamse, bijna folkloristische bezigheid. In Wallonië hebben ze er weinig tot niets mee. Wel met Flip Gilbert; geboren en getogen aan de voet van La Redoute. De renner waar geen maat op stond afgelopen seizoen. Het weer is rampzalig: te warm voor de tijd van het jaar, veel wind en heel veel regen. Drie seizoenen geleden stond de Citadelcross voor het eerst op het programma en het door voormalig modderkampioen Roland Liboton ontworpen parcours wordt door veel coureurs gezien als het zwaarste parcours ooit.

De bekende namen maken zich op voor de start. Sven Nys, de man die het veldrijden al jaren beheerst (behalve op het WK), Kevin Pauwels, de coureur die bij voorkeur alleen zijn benen laat spreken, Bart Wellens, die met de jaren magerder en grauwer wordt en er uitziet of hij 5 nachten zonder slaap in een spookhuis heeft doorgebracht, een hele verzameling Vantoorn-, Vantouren-, Vantour-, en Vantornhouts, ‘Bartje’ Aernouts – de kleine man van het Rabo Offroad team die volgens de commentator steeds beter gaat rijden en bondscoach De Bie in aanloop naar het WK met een dilemma opzadelt, Zdedek Stybar, de Vlaams-Tsjechische wereldkampioen en nog vele andere helden van het Vlaamse land. Maar bovenal is daar Lars Boom. Lars Boom! Lars Boom doet de cross aan om zich te amuseren, om zijn lange, saaie duurtrainingen op weg naar succes in de voorjaarsklassiekers te onderbreken. Niet om te presteren – hij heeft nog net de moeite genomen zijn benen te scheren – maar om te genieten. Hij is een middagje uit, gezellig met de familie. Gestoken in zijn rood-wit-blauwe thermojack, de kleuren waar hij al jaren patent op heeft, staat hij de pers vlak voor de start te woord. Nee, hij zal geen WK rijden en nee, hij is nog niet scherp. Hij komt hier om te trainen. De voorjaarsklassieker en specifiek Parijs-Roubaix zijn de koersen waarin hij wil bewijzen ook op de weg bij ‘grote meneren te horen’. Daar richt hij al zijn pijlen op. De cross, hoe mooi dan ook, is bijzaak. Maar dat kan hij honderd keer vertellen, Vlaanderen gelooft hem niet. Vorig seizoen hing hij precies hetzelfde praatje op om vervolgens in Zolder, op een ijzige piste, de complete Vlaamse veldrijderstop de vernieling in te rijden. Boom is ontspannen en lijkt te genieten van de mengeling van angst en respect waarmee de Vlamingen zijn rentree in het veld omlijsten.

De lichten springen op groen en Boom is goed vertrokken. Al snel rijdt hij tussen de beste mannen uit het veld, alsof hij nooit is weggeweest. Alle aandacht gaat uit naar Boom, Boom en nog eens Boom. Demarreert Nys, dan vertelt de commentator ons dat Boom aan zijn neus pulkt. Maakt Albert een slipper, dan weet men te melden dat Boom met de Rabobank wielerploeg op survivalkamp geweest is en dat hij het beste van allemaal kan kanovaren. En als Boom halfweg koers woord heeft gehouden en wegvalt uit de kop van de wedstrijd, wordt zijn vader Walter Boom gevraagd wat er aan de hand is. Die reageert al net zo ontspannen als zijn zoon en benadrukt dat Lars nog echt in zijn opbouwfase zit. En nee, hij gaat echt het WK niet rijden.

De koers wordt gewonnen door Sven Nys, dat is dan wel weer vertrouwd. In de weken die volgen rijdt Boom nog een paar veldritten en verlengt hij in Huijbergen zijn jaarabonnement op de Nederlandse titel. Maar nooit rijdt hij het hele pak naar huis, vernedert hij zijn concurrenten. Hij toont zich regelmatig, maar niet meer dan dat. Boom heeft woord gehouden en in maart zal blijken wat dat zal opleveren. En nee, hij rijdt echt het WK niet.

Joost-Jan Kool