Er zijn weinig sporten waarin de helden zulke prachtige bijnamen krijgen als in het wielrennen. De namen zijn vaak een compacte beschrijving van de prominentste kwaliteiten van een renner. Neem de Beer van Bern, oftewel Cancellara. Zijn geblokte, massieve lichaam doet inderdaad niet af aan de ruwe kracht van een beer. Of El Rey (de koning), de bijnaam van Miguel Indurain, die in zijn dagen de koning van het peloton was, en maar liefst vijf keer achtereenvolgend de Tour won. Tegelijkertijd was zijn bijnaam een subtiele verwijzing naar de eerste ploeg waarvoor de Spanjaard uitkwam in zijn professionele loopbaan: Reynolds.

Soms wordt een renner eenvoudigweg vernoemd naar zijn kenmerkende uiterlijk. Zoals de Zwarte van Brakel, de uit Brakel afkomstige Vlaming Peter van Petegem, met zijn donkere huidskleur en zijn zwarte borstelige wenkbrauwen. Of De Muis, de bijnaam van de talentvolle Zwitser Tony Rominger met zijn spitse gezicht. Of neem de volgende kleurrijke bijnamen: Snelle Jelle, Monsieur Chrono, Calimero, de Kannibaal, de Haai van Messina, de Das, de Adelaar van Toledo, of de kristallen Condor van Varsseveld (ik vraag me hierbij plots af hoe het staat met de bijnaam voor Dumoulin; iets beters dan de Vlinder van Maastricht -de naam die hij veracht- moet toch te verzinnen zijn?
Sommige renners dragen gedurende hun loopbaan meerdere bijnamen. Anders dan eerder werd vermeld, vormen renners die onder vele namen gaan de Hors Catégorie onder de bijnamen.

Neem het even mooie als treurige voorbeeld van de in 1964 geboren Bjarne Riis. Zijn namen gaan gelijk op met het verhaal van zijn carrière, geven de opkomst en ondergang ervan aan. Het beeld van de Deen dat vooral in het geheugen staat gegrift, is dat in zijn magenta T-Mobile-shirt (toen nog Team Deutsche Telekom), waarin hij in 1996 de Tour de France verrassend genoeg won. Hij werd echter al prof in 1986 en reed voor verschillende teams, waaronder het berucht geworden Gewiss-Ballan.

Bjarne RiisIn zijn eerste profjaren werd Riis al snel ‘De Clown’ genoemd, en niet omdat hij zo’n grappenmaker was – zijn eeuwig norse, verongelijkte gezicht spreekt wat dat betreft boekdelen. Hij werd tot clown gebombardeerd vanwege zijn kale kruin, die sommigen de serene uitstraling van een monnik zou hebben gegeven maar die Bjarne met zijn stalen, maniakale blik eerder op Stephen Kings clown It deed lijken. De bijnaam sprak bovenal boekdelen over de geringschattende houding die binnen het peloton heerste met betrekking tot de onopvallend koersende coureur. Niet iemand om serieus rekening mee te houden.

Dat alles veranderde geheel onverwacht in 1993, toen de Deen tot ieders verbazing de vijfde plaats in het eindklassement van de Tour de France opeiste. Tot dat jaar was hij in dezelfde ronde nooit boven nummer 95 gekomen. Des te opzienbarender was zijn prestatie in 1993 dus, al is het in retrospectief wellicht minder verwonderlijk, na alle dopingverhalen.

Ongeacht onder welke invloed, de jeugdige kalende Deen was volwassen geworden, en met prachtige resultaten. In 1996 won Riis de Tour zelfs. Het leverde hem, met een verwijzing naar de legendarische Bahamontes, de bijnaam Adelaar uit Herning op: een naam om over naar huis te schrijven. Na de eerdergenoemde overwinning in de Tour, tegelijkertijd de enige Deense tourwinst ooit, kwamen er blijkbaar bijnamen tekort en vergaarde de onverzettelijke Deen naast zijn adelaarsnaam met zijn krachtige aanvallen ook nog de bijnaam Mr. Danish Dynamite. Het waren de namen van een wielerlegende in wording.

De successen van Mr. Danish Dynamite verdwenen na de overwinning in de Tour als sneeuw voor de zon, samen met het respect. De dopinggeruchten werden almaar hardnekkiger, en Riis werd binnen het peloton al snel bij zijn laatste, en uiteindelijk best beklijfde, naam genoemd: Monsieur 60%. Die 60 procent verwees daarbij naar de door doping kunstmatig opgekrikte hematocrietwaarde die de Deen in zijn bloed zou hebben. Waarden boven de 50 procent waren niet toegestaan vanwege gezondheidsrisico’s. De minachtende bijnaam binnen het peloton zei opnieuw genoeg: de Deen was niet langer een renner om serieus te nemen. In 1999 beëindigde Riis zijn carrière als beroepswielrenner.

Kort daarna kwam alles nog eens voorbij. De stugge Deen, zijn blik nog even hardvochtig, onverschrokken, en bijna maniakaal doelgericht als uit de tijd dat hij zelf renner was, maakte al snel furore als ploegleider van het succesvolle Team CSC. Hard voor zijn team als Danish Dynamite, en met een strategisch overzicht als een Adelaar uit Herning. Hij dwong er alom respect mee af, en zijn manier van leiden werd al snel overgenomen door anderen. Dit jaar dan eindelijk -de geruchten deden al even de ronde- deed Riis zijn naam van Monsieur 60% weer eer aan, toen bleek dat hij als ploegleider betrokken was bij een dopingcultuur binnen zijn team. Hij werd kort daarna door zijn team Saxo-Tinkoff terzijde geschoven zoals een kind in de bestuurdersstoel van zijn vader.

Riis, een carrière vervat in bijnamen. En zo hoort het.

Martijn Veltkamp