Nadat de brommertraining op dramatische wijze in een baggersloot beëindigd was, bleef ik achter in verwarring. De eerste koersen van het jaar klopten nadrukkelijk op de deur en twijfel sloop als een slang door mijn hoofd. Probleem was het ontbreken van een referentiekader. Ik trainde mezelf bijkans dood, kon aardig meekomen tijdens de trainingskoersen die her en der verreden werden, maar vrijwel iedereen verzekerde mij dat dit een voorgerechtje was. Niet te vergelijken met het hoofdmenu dat met het naderen van de lente op punt van opdienen stond. Ik had dus geen idee waar ik stond. Een ding was echter helder: er moest een schepje bovenop. Nadat ik het aantal uren op de fiets drastisch had opgeschroefd en ook mijn bedtijd met een half uur had vervroegd, besloot ik een tot dan toe voor mij nog onbekend terrein te ontginnen: de wereld van de verzorging.

Mijn moeder kon goed koken: de klassieke Hollandse school. Een stevig bord aardappels, groente, balletje gehakt afgeblust met een fikse klodder appelmoes. Ik was er groot mee gegroeid, maar nu ik aan de vooravond van mijn doorbraak stond, wist ik dat er ook op dat vlak keuzes werden gevraagd. In een van de vele wielerboeken die ik verslond, las ik van het voedingsregime van de grote Italiaanse campionissimo  Fausto Coppi. Fausto_CoppiGeen misselijk renner stelde ik vast na de beschrijving van al het moois dat de beste man gewonnen had. Dat hij er op zijn 40e tussen uitkneep als gevolg van een onderschatte malaria, vormde een smetje, maar verder leek het mij een prima plan om de aanpak van Coppi te imiteren. De Ronde van Lexmond stond namelijk voor de deur en ik ging voor een historische zege, zo eentje waar het volk jaren later nog steeds over napraatte.

‘Weet je, lieve kleinzoon, opa was erbij in 2003 toen Joost-Jan Kool de Ronde van Lexmond won.’
Het kind kijkt opa met grote ogen aan. Opa had ook verteld over de oorlog, de grote volkerentrek en de val van Lance Armstrong. Voetnoten in de historie vergeleken met wat er nu komen ging.
Opa vertelt verder:
‘Die Joost-Jan Kool had een blinde masseur, net als Fausto Coppi. En hij volgde hetzelfde dieet: doorgekookte kip, rijst en een hand vol harico verts. En op wedstrijddagen stak hij iets in de bidon, een wonderdrank, een tovermiddel dat Kool vleugels gaf.’
‘Doping opa?’
‘Nee, nee, geen doping, die Kool streed met open vizier. Maar ach, de natuur een handje helpen, een schepje erbij daar waar het Opperwezen het wel welletjes vond, dat doet iedereen toch op zijn tijd’.
‘Vertel verder opa’.

Ik was er al bang voor; mijn moeder trok zich mijn dieetwensen persoonlijk aan.
‘Heb ik je dan niet grootgebracht met mijn eten, heb je dan altijd met tegenzin gegeten? En hoe zie je dat voor je? Je vader heeft een bloedhekel aan rijst’.
Ik haalde verveeld mijn schouders op.
‘Moet ik dan tweemaal koken?’ mekkerde ze verder.
Ze vertelde ook nog dat ze niet boos was, maar wel verdrietig en meer van dat geneuzel.
Een ding had ik echter al snel geleerd: aardige jongens winnen geen koersen, de bloemen waren voor de klootzakken, de egoïsten.
Ik hoorde haar klaagzang aan, zonder een spoor van emotie, en gaf er toen een klap op:
‘Ma, je doet het maar gewoon’.
Daarna vlijde ik me neder op de bank en vroeg haar om een vruchtensap.
‘Vers van de pers, en niet te zuur. Dank je’.
Moeder hikte nog wat na, als een jengelend kind dat geen snoepje krijgt, maar deed dan wat haar werd gevraagd. Voortaan volgde ik hetzelfde dieet als Fausto Coppi. Bleef onverlet dat ik nog altijd niet beschikte over een fatsoenlijke bidon en een blinde masseur.

Mijn oma had me eens verteld van Manus de Jong en daar weer een zoon van: Johannes de Jong. Die Johannes was blind vanaf zijn geboorte en zat te verpieteren in het achterhuis waar hij halsters breide. Voor de niet agrariërs onder ons: halsters kunnen vastgeknoopt worden op de kop van een koe, zodat het beest geleid kan worden als een hond. Zijn vader verkocht ze voor 1 euro 50 aan collega boeren. Door de komst van de loopstallen en het verdwijnen van de fysieke veehandel, stortte de halstermarkt echter in als Bauke Mollema in de slotweek van de afgelopen Tour de France, maar daarvan het Johannes geen weet. Overigens ook niet van het instorten van Mollema; de koers interesseerde hem geen zier. Hij was een man van de paardensport, waar er wel meer van waren in het Hei-en Boeicop van het begin van deze eeuw.
De halsters hoopten zich op in een hoek van de schuur en Manus vertelde zijn zoon dagelijks dat ze prima liepen, die halsters. Een familiedrama waar ik me verder niet in wilde mengen.
Johannes was wel toe aan wat nieuws in zijn leven en toen ik hem vroeg mijn masseur te worden, smeet hij de halster die hij net had afgerond opzij en riep zeer opgetogen:
‘Je komt precies op tijd! Die halsters komen potdorie mijn neus uit!’
‘Kan je masseren?’ wilde ik weten.
En Johannes vertelde dat hij bijna alles kon. Dat antwoord stemde mij gerust.
Ik had nu èn het dieet èn de blinde masseur. Het succes bonkte op de deur als een kater in mijn hoofd na een stevig nachtje zuipen. Hoewel dat lang geleden was; zuipen. Slecht voor de benen. Ik ging all the way.

Het was een wonder: Johannes had gouden handen. Ik lag nu twee maal in de week op een op Marktplaats aangeschafte behandeltafel in het achterhuis van de familie De Jong. De koeien stonden nog binnen en gaven de ruimte een aangename warmte. Johannes bespeelde mijn spieren als de snaren van een gitaar en ik voelde me beter dan ooit.
‘Johannes, wat masseer je toch geweldig’ zei ik op een dag toen hij een ronde IJsselmeer uit mijn benen wreef. De koeien herkauwden hun voedsel, achter in de stal werd stevig gescheten. Ik voelde me gelukkig.
‘Waar heb je dit eigenlijk geleerd?’
‘Mijn moeder werkte jarenlang in een massagesalon in de grote stad,’ verklaarde Johannes. ‘Ik moet haar talent geërfd hebben’.
‘Kwamen daar ook wielrenners, Johannes?’ wilde ik weten.
‘Voor zover ik weet niet. Er kwamen vooral vermoeide zakenmannen. Maar verder zegt mama altijd: zand over die periode’.
We zwegen. Ik dacht aan de moeder en Johannes deed zijn werk, kundig als altijd.
‘Kan je ook bidons vullen, Johannes?’ vroeg ik na enige tijd, vooral ook omdat het gevoel dat er nog iets ontbrak in mijn verder perfecte voorbereiding als een cavia aan mijn moraal knaagde.
‘Als je bedoelt met water, ja. Anders, nee’.
Ik wist wat me te doen stond.

‘Maar opa’, zegt het kind. Het heeft even nagedacht.
‘De natuur een handje helpen, is toch ook doping?’
Opa: ‘Je bent te wijs voor je leeftijd’.

Via, via, via en nog eens via via was ik bij B aanbeland. B was een verzorger. Eerst had hij mijn benen een beetje gekneed en zacht gefloten.
‘Malse hammetjes, goeie tonus. Hoe doe je dat zonder soigneur?’
Ik besloot hem niet wijzer te maken dan hij mogelijk al was. Een reflex die ik mij buitengewoon snel had aangewend. Nooit meer vertellen dan strikt noodzakelijk. Liever een koers winnen, dan vrienden maken. Zo lagen de verhoudingen in de wielerwereld. Ik was een rappe student.
Hij stopte even met kneden, veegde zijn handen af aan de handdoek om zijn nek.
Ik bekeek hem eens goed. Trainingsbroek, half geopend overhemd, een glimmend hangertje dat als een weggeworpen frisdrankblik in de berm op zijn borst bungelde. Een half hart, hoogstwaarschijnlijk met de naam van degene die hij liefhad. Wellicht de vrouw die beneden op de bank naar Goede Tijden, Slechte Tijden zat te kijken. Een onaantrekkelijk mens. Maar goed, over smaak valt niet te twisten. Trouwens, mijn aanwezigheid bij deze man was louter zakelijk. Wie hij liefhad was zijn eigen zaak.
Daarbij voelde ik een natuurlijke weerstand tegen mannen die zich hulden  in de combinatie trainingsbroek en vormloos overhemd. Onverzorgd en stijlloos. Zaken waaraan ik als goed gesoigneerd coureur een broertje dood had.
‘Stel je eens voor’ begon hij, nadat ik hem mijn dilemma had voorgelegd.
‘Heb je een winter keihard getraind, alles ervoor gedaan. Dan wil je toch beloond worden?’
Ik vond het niet onlogisch klinken. Hij ging verder zonder mijn antwoord af te wachten.
‘Zo gek is dat niet hoor’ sloot hij af. ‘Mensen oordelen zo snel, maar de waarheid ligt vaak in het midden.’

De dagen daarna werd ik verteerd door twijfel die aan me vrat als de roest op de massagetafel die van mindere kwaliteit bleek te zijn dan we aanvankelijk dachten. Wat mocht, wat kon, tot welke grens kon ik mezelf recht in de ogen kijken.
B had me zijn koelkastje laten zien.
‘Niet vragen wat ik je geef. Je kunt me vertrouwen’.
Ik deelde mijn twijfels en B zei alleen:
‘Wil je de Ronde van Lexmond winnen?’
Ik legde de zaak voor aan Johannes. Die vond er niet zoveel van.
‘Het gaat erom wat jij later aan je kleinkinderen wilt vertellen’, antwoordde hij enkel. Daarna wroette hij de spieren in mijn bovenbenen los.
‘Heeft hij aan je benen gezeten, die B?’ wilde hij weten en ik knikte.
‘Maak een keuze en ga ervoor’ adviseerde hij.

Johannes had me veel succes gewenst. Hij kwam niet kijken bij de Ronde van Lexmond. Liever ging hij naar een concours hippique ergens in de buurt, een keuze waar ik alle begrip voor had. Uiteindelijk is amateursport prima om zelf te doen, maar als kijkspel is het natuurlijk een drama. In feite niet veel anders dan minder getalenteerde goden die het kunstje van echte kleppers imiteren. Geen wonder dat we koersten voor anderhalve man familie en een verdwaalde paardenkop.
De bidon van B stond klaar in de koelkast. Het ding had me een vermogen gekost.

De nacht voor de koers droomde ik over Michel Pollentier, een coureur met een afzichtelijk rijstijl. Hoekig en bonkig bereed hij zijn fiets. En ondanks dat reed hij een redelijke erelijst bijeen. Zo won hij in 1978 een Touretappe op de Alpe ‘d Huez. Na afloop moest het heerschap echter op controle. Met de pis van een ander in een condoom onder zijn oksel werd hij betrapt.Michel_Pollentier_-_Tour_1976
Daarmee ging Pollentier niet alleen als een afzichtelijk renner met een acceptabele erelijst, maar vooral als leugenaar de boeken in.

De volgende morgen wist ik wat me te doen stond. Ik at een halve bal gehakt die mijn moeder in de koelkast voor mijn vader had bewaard, gaf de bidon aan oma die al weken wat slapjes was en reed met een maagdelijk geweten naar de start een paar 100 meter bij mijn huis vandaan.
Ik beëindigde de koers keurig in de buik van het peloton.
’s Avonds at ik aardappels, kroten en een speklap met een taaie witte spekrand.
Met appelmoes natuurlijk.

De volgende dag belde ik met een bezwaard hard met Johannes. Ik vertelde hem minder vaak een massage nodig te hebben, misschien stopte ik er zelfs helemaal wel mee. Verder balkte ik nog wat over de zaken in het juiste perspectief zien, zelfreflectie, talent enzovoort, totdat Johannes me onderbrak en vertelde dat hij een nieuwe job had opgedaan als paardenfluisteraar.
Ik zei: ‘Doen!’ en bedankte hem voor een mooie tijd.
Daarna stapte ik op mijn fiets. Ik reed naar het dorp om een mooie bos bloemen voor mijn moeder te kopen.

De overgebleven rijst verwerkte mijn moeder tot een stevige pap die ze afmaakte met vette boter en bruine suiker. We aten ervan als zotten.

Joost-Jan Kool