Opgedragen aan Ken Lambeets
i.s.m. Lidewey van Noord, Léon Geuyen en Pieter van der Meer

Andrea Tafi kuste in 2005 voor zijn laatste Parijs-Roubaix de door hem geliefde kasseien van de mooiste voorjaarskoers ten noorden van Parijs en ten zuiden van Doornik. In mijn herinnering deed hij dat jankend en niet met pauselijke ingetogenheid, zoals op de foto. En eerlijk gezegd was dat wel mooi geweest: Tafi die jankend ineenzakt en na een betekenisvolle blik met zijn laatste krachtsinspanning (hij is namelijk heel emotioneel, en dat kost energie) het aambeeld kust waarop het eremetaal van zijn mooiste overwinning (Parijs-Roubaix 1999) in zijn vorm werd geslagen. En dan een diepe snik. Het was zeker mooi geweest, omdat ik al sinds 2005 het verhaal de wereld in slinger dat de gekuste Franse kasseien glommen van Italiaanse tranen. Ten onrechte.

Neem nu Napoleon Bonaparte, een andere Italiaan van geboorte maar geen wielrenner. Hij kuste het Keizerlijk Standaard toen hij in 1814 afscheid nam hij op Paleis Fontainebleau, in le Cour du Cheval Blanc, eer hij werd afgevoerd naar Elba. Zijn keizerlijke garde en enkele dignitarissen stonden er verdrietig bij. Het moet dus een nogal jammervolle vertoning zijn geweest, daar op die binnenplaats. Helaas is de kans groot dat Bonaparte snel dag-dag heeft geroepen om vervolgens als de wiedeweerga in een koets is te worden geduwd. En terwijl hij de binnenplaats uit reed riep Napoleon nog: ‘Je désire que mes cendres reposent sur les bords de la Seine, au milieu de ce peuple français que j’ai tant aimé!’

Maar aan zulk saai geneuzel had Sergei Bondarchuk, die zichzelf al onsterfelijk maakte door Oorlog en Vrede te verfilmen, geen boodschap. Hij spoorde zijn Napoleonvertolker Rod Steiger dan ook aan, zich vooral niet in te houden in Waterloo (1970). Het resultaat was een fan-tas-ti-sche maar wel zweterige huilpartij. En dat in een verder überhaupt wat zweterige – maar briljante – film. Het ontbrak er nog maar aan of Steiger snoot met schokkende rug zijn neus in het bleu-blanc-rouge. En deze representatie haalde de canon.

Tranen dus. Want, tranen maken de man. Zeker als die tranen worden geplengd in het brandpunt van de geschiedenis. Of, voor dit medium van het allergrootst belang, in de wielrennerij. Hieronder volgt daarom de volstrekt willekeurige maar desalniettemin uitstekend beargumenteerde www.hetiskoers.nl top 5 van meest memorabele wielertranen in de geschiedenis van de koers. Het spreekt voor zich dat Napoleon Bonaparte, ondanks het feit dat de Tour in 2013 op zijn geboortegrond start, in deze top 5 geen plek kreeg. Tafi evenmin. Hij huilde immers niet.

Op vijf. Gerrie Knetemann

Dit wordt een makkie. Treurig maar waar, het wassende water van Georg Totschnig, Gerolsteiner, bruiste voor niks op Ax-Trois Domaines in 2005. Hoe schoon zijn overwinning ook was, in de betekenis van mooi dan, hoe schitterend hij ook ter aarde zeeg nadat hij ongeveer 600 kilometer op kop had gereden met die akelige Lance Armstrong op zijn hielen (dat uitgeput op de grond liggen is iets Oostenrijks hoor, Bernhard Kohl kon er ook wat van), Georg Totschnig behoort in een ander topvijfje thuis. U mag zelf bepalen in welke.

In dat topvijfje zou Bernhard Kohl, Gerolsteiner, net al genoemd bij het Oostenrijks hijgtheater, trouwens prima thuishoren. En huilen? Dat kon hij ook, die Kohl. Toen hij moest toegeven dat zijn bolletjestrui niet geheel zonder hulp bevochten was, had hij eerst bijzonder goed naar een opname gekeken van Erik Zabel. We nemen ze beiden niet mee. Kohl niet, en Zabel ook niet. Kom nou. Wat zullen we nou krijgen.

Dan blijft er dus maar één kandidaat over. Knetemann. De beelden van een zegevierende Gerrie Knetemann die in 1985 in de Amstel Gold Race weeklagend aan de boezem van Mart Smeets zijn verhaal deed, zijn op zijn minst iconisch. Smeets staat op een gigantisch hoog schavot en hij perst de tranen werkelijk uit de arme Knetemann. En hoe dichtbij komt Smeets, zeg!? Hoho Smeets, beetje personal space, bitte! Misschien moest Knetemann wel huilen omdat Smeets zo eng deed, met die grote microfoon. Maar Knetemann is een held, Knetemann werd wereldkampioen in 1978 en huilde toen ook, en Knetemann hoort dus in deze top 5. Hoe kan het ook anders, de beelden van zijn overwinning en het verhaal achter zijn tranen spreken voor zich. Misschien moet hij maar op één.

Op vier. Heinrich Haussler

Het spande erom, deze keer. Werd het Cadel Evans die in de Tour de France van 2010 met een gebroken elleboog op enorme achterstand werd gezet en zo het geel verloor en dus de Tour? Of werd het toch Heinrich Haussler, de Austrogermane regendanser die zo nu en dan wat drinkt en dan ook achter het stuur kruipt? Om tot een gewogen oordeel te komen moest de traan worden gedeconstrueerd, worden teruggebracht tot de essentie.

Bestudering van de eenzame strijd van Evans en van het waterballet in de Vogezen, maakte de keuze gemakkelijk. Ja, we kiezen voor de Evans die de troostrijke schouder van een teamgenoot opzoekt. Zijn pijn, en het beeld van een man in wie jaren van frustratie, ruzies met de pers, tweede plekken en ruzies met Italianen in de Giro lijken te culmineren in een bijna Platonische snik, maken de keuze gemakkelijk: Cadel Evans verdient een vierde plek. Hij is het zinnebeeld van de geknakte ziel.

Maar neen. We kiezen voor Haussler, al was het maar omdat hij Sylvain Chavanel loste in een heroïsche en verregende Vogezenetappe, die zo grijs en nat was dat zijn rijkelijk vloeiende en grote tranen lijken te worden gecamoufleerd. (By courtesy of A-HA.) Hij moet het zijn. Al was het maar omdat zijn vader ergens in the outback met kurken aan zijn hoed en een didgeridoo tussen zijn voeten zit te kijken naar zijn triomferende zoon. Op Eurosport. Al was het maar omdat Haussler zich, hoewel zijn naam archetypisch is, Aussie voelt en geen Pruis. Al was het maar omdat heel even – terwijl Haussler een handdoek krijgt omgeslagen en zijn tranen worden gedroogd -, onze hetiskoers-favoriet Amets Txurruka nog een glansrol vervult in de achtervolging.

Twee en drie: Wim van Est en Johnny Hoogerland

Eén dag kon Wim van Est genieten van zijn gele trui, die hij op 16 juli 1951 na een etappezege veroverde. Van Est overleefde namelijk, na eerst al lelijk onderuit te zijn gegleden, weliswaar zijn beroemde val van zeventig meter in een ravijn na een remfout in de afdaling van de Aubisque, maar het geel was hij kwijt, de zeventiende al. De foto is legendarisch, de beelden des te meer. Van Est huilt en zijn tranen zijn echt.

Zestig jaar later beletten een onbegrijpelijke manoeuvre van een Franse rondewagen en een stuk Frans prikkeldraad niet dat Johnny Hoogerland zijn droomtrui pakte. Huilend en zwaar gehavend kreeg Hoogerland de bolletjes omgehangen. Karsten Kroon was de laatste Nederlander die de bolletjes had gedragen en Hoogerland was – zeker in het licht van deze top 5 – een waardige opvolger.

In 1951 leidde de ongeschonden staat van het polshorloge van Van Est tot een lofzang op het merk Pontiac. Johnny Hoogerland op zijn beurt bewees door zijn onverzettelijke optreden volgens velen dat Zeeuwen onverwoestbaar zijn. Na blamerende of genante optredens van provinciegenoten in het publieke domein, werd er dus over Zeeuwen in de dagen die volgden op de smak van Hoogerland alleen nog in termen van onkreukbaarheid, onverzettelijkheid en onverschrokkenheid gesproken. Luctor et Emergo. Met name door verslaggever en analyticus Maarten Ducrot. Zelf onkreukbaar (…), en Zeeuw.

Nu zijn er voor elke provincie (behalve Flevoland) wel wielerhelden aan te wijzen die de hardheid van het leven in hun streek en de taaiheid van hun streekgenoten verpersoonlijken (Gesink bijvoorbeeld of Lieuwe Westra en die huilen nooit). Het kan dus niet aan de hardheid van de Nederlandse stam liggen dat we volgend jaar weer geen Tourwinnaar krijgen. Laten we dus rusten op onze louweren en, al was het maar om de op het eerste gezicht treffende gelijkenis in huiltechniek van beide heren, Van Est en Hoogerland een hoge notering te geven in deze nu al legendarische top 5.

Met stip op 1. Karsten Kroon

14 juli 2002. In een donkere en rokerige Groninger studentenflat die was ingeklemd tussen de deprimerende woondozen van woningbouwvereniging Patrimonium, zag ik op een telkens verkleurend beeldscherm Rabo-renner Karsten Kroon winnen in Plouay. Het was de achtste etappe van de Tour de France van 2002, tot dan toe de Tour van Michael Boogerd. Erik Dekker had in de slotkilometers aan zijn medevluchters bewezen dat zijn aanwezigheid in een kopgroep altijd pijn doet. Dekker – die derde werd – sleurde zo hard op kop, dat niemand behalve ploeggenoot Karsten Kroon nog goed genoeg was in de finale. Een (boze) Servais Knaven werd tweede.

Het toeval deed zich voor dat deze Kroon eind jaren negentig inging op de avances van een meisje waar ondergetekende al ettelijke jaren vruchteloos achteraan waggelde. Voor haar gesproken: haar keuze was wel begrijpelijk. Kroon was profwielrenner en winnaar van de Vlaamse Pijl editie 1997 (een koers die in 2011 werd gewonnen door Frederic Amorison) en ik was sec beschouwd eigenlijk helemaal niets. Ik vergaf het Kroon vrijwel direct. Haar niet natuurlijk. Kroon was immers profwielrenner en profwielrenners vergeef je alles. Sterker nog, op een feestje, maanden na mijn nederlaag als contender, overspoelde ik hem met de (mijn) bekende wielerretoriek, alsof er niets gebeurd was. Roem, eer, tragedie, de Gavia, Laurent Jalabert en Melchior Mauri. Er was toch niets mooiers denkbaar dan te triomferen in de koers?

En triomferen deed hij, jaren later. Kroon kwam juichend over de finish en ik juichte met hem mee. En toen kwamen de tranen. Kroon brak achter de finishlijn en op het podium. Maar het waren geen tranen van een overwinnaar, van een wielerpatheticus die denkt aan Breukink met sneeuw op zijn haar en neus in een uiterst mooi shirt dat ik nog steeds niet heb. Het waren geen tranen van opoffering en pijn. Het waren tranen van verlies en van compassie met zijn beste vriend die enkele dagen eerder ondergedompeld werd in diepe en misselijkmakende rouw. Op dat moment besloot een pokdalige geschiedenisstudent uit Groningen, die werkelijk was aangedaan door wat hij zag, dat Kroon definitief behoorde tot ’s lands stoerste renners.

Heel veel jaren later heb ik Kroon wel eens in een e-mail gevraagd of er ook maar de geringste kans bestond dat mijn vlammende betoog op dat feestje lang gelden eventueel had bijgedragen aan zijn succes als renner. Want, ‘gewone stervelingen putten hoop uit dergelijke anekdotes’, voegde ik er aan toe. Kroon antwoordde – het mailtje behoort nu tot de standaard wielerrelieken in mijn verzameling – dat hij van het gesprek niets meer wist. Maar, schreef hij, het gesprek was ongetwijfeld mooi geweest. Uiteraard vat(te) ik dat op als een bevestiging.

Kroon reed dit jaar ondanks een prachtige Parijs-Nice een ongelukkig seizoen. Hij kwam maar liefst drie keer zwaar ten val. Tot overmaat van ramp trok John Lelangue, sportief directeur van BMC, hem op het laatste moment terug uit de ploeg die later op het erepodium zou staan met Cadel Evans. Dat Mart Smeets hem in de de Avondetappe van 22 juli jongstleden per ongeluk als oud-renner aansprak, was slechts een pijnlijke blunder. Niet van Kroon, evenwel. Hij rijdt door, wint volgend jaar de Amstel Gold Race voor de kleuren van Saxo Bank en is in ieder geval opgenomen in deze top 5. Als nummer één welteverstaan.

Wibe Balt
Laatste berichten van Wibe Balt (alles zien)