Het was een maandag, die vijftiende maart 1971.
Echt mooi weer was het nog niet, maar toch voelden we al de kriebels van een prille, jonge lente. Er hing iets van spanning in de lucht, die dag. Het kon ook niet anders: vandaag was het op school de grote dag. De dag van de “Pronostiek Milaan-San Remo”. Het begin van de lente stond op het college gelijk met de pronostiek. Dat was al jaren zo. ’s Morgens vroeg – altijd de maandag voor de eigenlijke wedstrijd – kwam de prefect met de briefjes rond. Hij deelde ze zwijgend en ernstig uit. We kregen tot de speeltijd van tien uur de tijd om ze in te vullen. Drie namen, dat was de afspraak. Wie de winnaar voorspelde, kreeg vijf nieuwe balpennen (“Kiezen uit rood, groen en blauw!” stond er op het invulformulier), een verse gom, een kladblok, een potloodslijper, een voetbal, en – heel raar – drie blikken rijstpap, “geschonken door Ward, voor al uw fruit en groenten, één adres”.
Vorig jaar was de pronostiek een fiasco geworden. Niemand van de hele lagere school had de winnaar voorspeld. Michele Dancelli. Wie was dat? En de tweede? Gerben Karstens. Derde: Eric Leman. Ze stonden op geen enkel briefje.
Maar dit jaar zou het veel eenvoudiger worden: Eddy, natuurlijk. Die zou voor de vierde keer winnen, daar waren wij in onze klas bijna zeker van. “Hoewel”, zei Marc. “Jempi zal toch ook dicht eindigen. Hij is wel wereldkampioen, hé.” Dat klopte natuurlijk wel. Jean-Pierre Monseré was de nieuwe vedette. Nog maar 22 jaar en al wereldkampioen. De vorige zomer, op 16 augustus, hadden we thuis met z’n allen zitten roepen voor de televisie. En we hadden gevloekt op de Engelse regisseur. Hoe kon het nu toch dat hij de demarrage van Jean-Pierre miste? Jean-Pierre – iedereen noemde hem Jempi – had al gewonnen in de Ronde van Andalusië, had mijn vader in de krant gelezen, de goede vorm was er dus wel. Maar had ik niet gehoord dat hij ruzie gekregen had met Roger, zijn ploegmaat bij Flandria? Is dat wel goed zo net voor Milaan-San Remo?
Ik nam mijn briefje en vulde de namen in: op 3 zette ik Dancelli (die had ik onthouden), op 2 Roger De Vlaeminck. En op 1 Eddy Merckx. Ja, dat was oke, vond ik. Ik keek nog eens naar de namen. En ik twijfelde. Zou ik het doen? Ja. Ik schrapte Eddy, en schreef een nieuwe naam: “Jean-Pierre Monseré.” Ziezo: Jempi wint in San Remo.
Na schooltijd haastten we ons naar huis. We zouden – voor het huiswerk – nog snel één ronde
koersen. We zouden onze vaste ronde rijden: start in onze straat, dan door de nieuwe wijk, bocht naar links, over den Dries, omhoog, over de kasseien van den Berg, en dan in volle vaart naar beneden, naar onze straat. Tien minuten duurde zo’n ronde. In de zomer reden we er twintig, maar nu was eentje genoeg. Maar er klopte iets niet, voelden we. Toen we – Marc, Luc, Rudy, Marc 2, Wim en ik – onze straat inliepen, stonden onze moeders buiten. Ook Roger was er, en Sylvain. Die waren al op pensioen en hadden tijd. Ze keken raar.
“Jempi is dood”, zei mijn moeder.
Jean-Pierre Monseré was die middag – tegen zijn zin – van start gegaan in de Grote Jaarmarktprijs in Retie, in de Kempen. Een kermiskoers, eigenlijk. Hij wou dat niet. Maar, vonden ze bij Flandria, misschien is het goed om dat toch maar te doen. En dus was Jempi in de kopgroep verzeild geraakt, ze trokken een waaier op een lang stuk rechte weg. De wereldkampioen liet zich uitzakken, tot helemaal achteraan het groepje. Wat deed hij hier in Retie? Hij keek even om, het peloton was ver achterop.
Een seconde later lag hij op het asfalt. Armen en benen gespreid. Op zijn knie was wat bloed te zien. Uit zijn neus en zijn oor sijpelde meer bloed. Jempi was dood. ’s Avonds zagen we in het journaal de foto’s. Het streepje bloed, een dokter met bril, de renners van Flandria, met paniek in hun ogen. Langs de rand van de weg stond een zware Mercedes, met verbrijzelde voorruit, en links vooraan een deuk: daar had Jempi zich te pletter gereden. Aan het stuur zat een jonge vrouw, voor zich uitstarend, in shock. Zij was die middag niets vermoedend de koers tegemoet gereden. Er was die dag geen politiebegeleiding voor de wedstrijd. Dat hoefde ook niet, toen.
Jean-Pierre Monseré werd 22 jaar. En voor altijd wereldkampioen.
Fast forward: het is vrijdag 16 juli 1976, de Tour duurt nog twee dagen. Joop Zoetemelk, de uitstekende Nederlander, wint de rit naar de Puy de Dôme, een verschrikkelijke puist in de buurt van Clermont-Ferrand. Lucien Van Impe is tweede, op twaalf seconden. Freddy Maertens wordt zeventiende, op ruim drie minuten. Niets aan de hand, de Tour ligt in zijn definitieve plooi. Het is een topzomer. Lucien wint. Freddy neemt groen en acht ritten.
In België rijdt die dag een jongetje van zeven ondertussen de weg op, op zijn koersfietsje. Hij draagt een truitje van wereldkampioen. Hij heeft het fietsje en het truitje gekregen van Freddy Maertens, voor zijn eerste communie. Hij doet dat graag, fietsen. Later wil hij ook kampioen worden, zoals zijn vader. Enkele seconden later komt het jongetje onder een auto terecht. Het kleine ventje is dood.
Het ventje is Giovanni Monseré. Zijn vader is Jempi.
Op 19 maart 1971 wint Eddy Merckx Milaan-San Remo. Felice Gimondi wordt tweede, Gösta Petterson derde. Zevenenveertig leerlingen van het college hadden de winnaar juist voorspeld. Dat was veel, vond de prefect. Maar ze kregen, zoals het reglement het voorschreef, allemaal hun verdiende prijs: vijf nieuwe balpennen, een verse gom, een kladblok, een potloodslijper, een voetbal.
En drie blikken rijstpap.
Redactie: De documentaire is te zien op Wielrennen24.nl
- Het is stil in Wetteren - 27/03/2018
- Ze zijn daar! - 23/02/2017
- Lucien: Aux Champs-Elysées! - 18/07/2016
Wellicht een open deur:
http://youtu.be/PcGFv0eQLzE
Verhaal al 100x gelezen of gehoord. Docu al 10x bekeken. Deze persoonlijke draai zorgt toch weer voor een brok in de keel. Dank.