kennyvanhummelHet is 22 juli 2009 en Kenny van Hummel, Hummeltje, fietst van Bourg-Saint-Maurice naar Le Grand-Bornand. Fietsen, want met koers – de strijd om de bloemen, de truien en een plek in het klassement, wielrennen dus – hebben zijn inspanningen weinig meer van doen. Aan de andere kant: hij rijdt nog altijd in de Tour de France. En wie weet, als hij er in slaagt te overleven, wat er dan nog mogelijk is. Sprinten op de Champs Elysées? Waarom ook niet. Het staat een mens toch vrij te dromen?
Wellicht is dat het beeld dat hem in het zadel houdt, dat hem de kracht geeft om te knokken op een terrein dat het zijne niet is.

Een meute stampend testosteron, een passage zo breed als een stuur, schouderduwtje hier, kwakkie daar, de treintjes, de instinctieve zoektocht naar het juiste wiel.
Dat is zijn natuurlijke habitat.

Hier in de bergen, het domein van magere kerels met klapperende mouwtjes, heeft hij niets te zoeken. Heeft hij überhaupt iets te zoeken in de Tour de France? Of is hij gewogen en te licht bevonden? Of te zwaar vanuit klimmersperspectief bezien? Ver voor hem zijn ze omhoog gedanst, de klimmers, de mannen van het klassement. Alsof er geen zwaartekracht bestaat, alsof ze een andere sport beoefenen. Arme Kenny. Zelfs de bus, het vangnet voor de mindere goden, heeft hij moeten laten gaan. Er wordt druk geschreven aan een nieuw hoofdstuk van het helleboek luisterend naar de titel ’De Tour van Hummeltje’.

En zo zwoegt hij verder, op de drempel van de achterdeur van het grootste wielerfeest op deze planeet. Met de bezemwagen op zijn hielen, klaar om hem de nummers van de rug te scheuren, een streep door zijn naam te trekken. Een tafereel dat nog het meest weg heeft van een vader die ongeduldig achter zijn kind aanloopt dat net heeft leren lopen.

En toch slaagt hij er in om telkens weer, scheel van ellende en vloekend als een ketter, de streep te passeren. Het monster dat tijdswaarneming heet is wederom verslagen, op het nippertje. Grauw van narigheid vertelt hij aan iedereen hoe vreselijk het was.
Hummeltje ging naar de kloten.
Hummeltje gaf niet op.
Hummeltje zit morgen gewoon weer op de fiets.
Hummeltje droomt van Parijs.
Hummeltje fietst in zijn eigen feuilleton dat gretig gelezen wordt door een breed publiek. Haalt-ie het wel of haalt-ie het niet. Dat idee.

Maar nu is het op, het boek kan dicht. Zelfs Hummeltje heeft zijn grenzen. Een vervelende valpartij op de afdaling van de Saisies, gecombineerd met het lijden van de dagen daarvoor, is zelfs hem te machtig. Kenny van Hummel zal Parijs hooguit als een toerist bezoeken, maar is ondertussen wel uitgegroeid tot een ware volksheld die na de Tour met een startpistool in zijn knuisten en op een tijdelijk manke poot zijn kersverse status als held verzilvert tijdens de jaarlijkse rondjes om de kerk.

Ruim vijf jaar later hangt Kenny zijn fiets aan de wilgen. Oftewel: het is tijd voor Kenny 2.0, zoals hij het zelf aangeeft.
Tijd voor de vraag hoe Kenny van Hummel de geschiedenisboeken in zal gaan. Als een redelijke sprinter met dito erelijst in de subtop van de wielersport of als ‘de allerslechtste klimmer uit de geschiedenis van de Tour de France’ (citaat L’Equipe).

Waarschijnlijk dat laatste.
Daar valt voldoende van te vinden, maar feit is dat avonturen beleefd in de Tour de France nu eenmaal langer en bij een breder publiek blijven hangen dan pak ‘m beet een degelijke overwinning in de Ronde van Noord-Holland of de Vierdaagse van Duinkerken.

Neemt niet weg dat Kenny van Hummel gewoon een goede wielrenner was die er hopelijk heel snel in slaagt om  invulling te geven aan Kenny 2.0.

Hup Kenny!

Joost-Jan Kool