Peter Van Petegem in de Omloop 2008Waarom gaat een mens ergens van houden? Het is niet altijd evident aan te wijzen wanneer de liefde ontbolstert. Vaak is het een geleidelijk proces. Zonder echte motivatie vind je jezelf steeds vaker op dezelfde plaats, en voor je het weet sta je flyers uit te delen en  draai je af en toe een bardienst. Of, nog mooier: schuif je iemand na verloop van tijd een trouwring om de vinger. In het geval van de koers, zonder twijfel een van de grootste liefdes van mijn leven, ontpopte de verliefdheid  zich aan de hand van een schitterende ervaring: ‘De Omloop’.

De koers maakte al een tijdje deel uit van mijn jonge leven, toen ik in 1993 een bezoek bracht aan de Omloop, toen nog die van ‘Het Volk’. Echt houden van wielrennen deed ik nog niet. Ik volgde het wel, maar ik was vooral een tienjarige successupporter. Juichen voor Erik Breukink, dat werk. Na het  lijfelijk aanschouwen van mijn eerste koers, wist ik: het  echte fietsen is iets anders dan een oranjekermis. Het is een doorlopende afspraak met een onbeschrijflijke opwinding.

Het ging als volgt. Toen ik op een dinsdagmiddag, net uit school, wat zat te rommelen met mijn Nintendo, zei mijn stiefvader plots:  ‘wij gaan zaterdag naar de Omloop.’ Hoewel ik direct wist dat hier wielrennen werd bedoeld, was ik nog niet zo zeker van waar we precies heengingen. De naam zei me vaag iets. Ieder jaar kwam er wel een moment dat mijn stiefvader zich verlekkerd in de handen wreef en mompelde ‘zaterdag weer Omloop van het Volk’. Door de veelgebruikte, maar foutieve, toevoeging ‘van’ dacht ik dat ‘volk’ hier letterlijk genomen moest worden. Ik zag al beelden voor me van een totaal volksfestijn, een gekkenhuis. Ik bleek er niet ver naast te zitten.

We vertrokken die zaterdag om 7 uur ‘s ochtends uit Rotterdam. Er was ook een familievriend mee, die de hele rit aan het woord was, en op een niet vervelende manier naar tabak rook. Hij vertelde dat ‘heel België’ hier jaarlijks naar uitkeek, en dat het nieuwe jaar eigenlijk pas begon met verrijden van deze wedstrijd. We arriveerden rond 9 uur net buiten het centrum van Gent. Wat ik zag kende ik alleen van Koninginnedag. Er waren rommelmarkten en barbecues. Er werd geroepen, gezongen, gelachen.  Een steeds groter groeiende meute bewoog zich door de straten. Overal werden renners staande gehouden, om gelaten een krabbel te zetten op een stuk krantenpapier, of in één geval: een half ontblote vrouwenborst. Een gebeurtenis die ik nauwelijks kon bevatten.

Na het startschot draalden we wat door de stad. Ik kreeg een petje waar ‘het Volk’ op stond, en voelde me onderdeel van de omgeving. Ergens in de middag trokken we een café in, waar we de koers op een kleine zwart-wittelevisie volgden. Er werd luidkeels gejuicht telkens als Johan Museeuw in beeld verscheen, van wie ik lang dacht dat hij ‘De Zeeuw’ heette, met dank aan mijn stiefvader. Als mensen doorhadden dat we Nederlanders waren kreeg ik een aai over mijn bol, en werd er met mijn stiefvader en zijn vriend gesproken over ‘Joop’ en ‘wieltjeszuiger’. Ik at worst vanaf de bar en dronk stiekem een paar slokken bier, uit een onbewaakt glas.

Tegen het einde van de koers verlieten veel mensen het café. Ik voelde een arm om me heen. Mijn stiefvader. Een gebaar dat hij niet vaak maakte. ‘Kom’, zei hij, ‘ze zijn er bijna.’ We liepen een paar straten verder, naar de finish. Op een muurtje geholpen zag ik in de verte een man twee armen in de lucht steken. Wilfried Nelissen won zijn eerste Omloop. De meeste toeschouwers leken blij met de uitslag.

Langzaam liepen we terug naar de wagen. Ik trok mijn ‘het Volk’-petje wat steviger op het hoofd. Op de hoek van een straat kotste een volwassen man in korte broek zijn maaginhoud naar buiten. ‘Hij legt effe een blokkie,’ zei de vriend van mijn stiefvader, terwijl hij me een vriendelijke klap op mijn schouder gaf. We vertrokken uit Gent, omgeven door vrolijke mensen. Ik legde mijn hoofd op de achterbank en dacht alleen maar – van deze wereld wil ik nog heel lang deel uitmaken. Wielrennen was ter plaatse religie geworden. Via de achteruitkijkspiegel kreeg ik een knipoog van mijn stiefvader.

Sinds die dag weet ik – het maakt niet uit wat je doet, of wie je bent. Hoe groot de puinhoop van je leven ook is, er is een zekerheid. Eind februari of begin maart gaan er weer mannen over de Vlaamse wegen rijden. De koers verenigt iedereen.

Vincent Cardinaal