Vallen. Het is naast De Deal het meest besproken onderwerp in de Tour tot nu toe. Er zijn renners die vier dagen achter elkaar van hun fiets vliegen, vrijwel dagelijks is er een massale valpartij binnen de laatste drie kilometer van de meet. Vandaag lag er iedere vijf kilometer een kliekje renners op de grond – om te beginnen al vóór het officiële startsein.

Er zit inmiddels een klein pelotonnetje renners met gebroken botten thuis voor de tv.

De Volkskrant bracht deze week een boeiend verhaal over de techniek achter het vallen. ‘Elke val kun je breken, zelfs bij 70 km/u’, luidde de kop. Was getekend: Tonny Mulder en Wim Geelhoed, twee judocoaches die de nationale BMX-selectie valtraining gaven. De mooiste zin van het artikel – ik heb ‘m zeker zes keer opnieuw gelezen – was deze: ‘Het moment vanaf het eerste contact met de grond, totdat snelheid ‘nul’ bereikt is, moet je zo lang mogelijk maken.’

Intrigerend.

Meeveren en doorrollen is het devies. O ja, en liefst ook nog even goed uitademen vóór je valt.

Ik ben een fervent voorstander van het huwelijk tussen wetenschap en sport. Van dwarsverbanden tussen diverse sporten. Dat is innovatie, en wie niet innoveert, verliest morgen.

Maar toch. In dit geval heb ik zo mijn twijfels. Ik weet niet of Mulder en Geelhoed wel eens in een peloton gereden hebben. Of de etappe van vandaag gevolgd hebben. Maar ik zou ze willen vragen hoe dat moet: meeveren en doorrollen als je met achtenzeventig per uur binnen 0,01 seconde met je fiets op een kluwen andere renners en fietsen knalt.

Volgens mij valt er dan weinig te verlengen. Het enige wat dan rest: bidden. En hopen.

En als het toch misgaat: diep ademhalen, de teleurstelling slikken en volgend jaar nóg sterker terugkomen.

Dus toch: uitademen, meeveren en doorrollen.

Sander Peters
Laatste berichten van Sander Peters (alles zien)