Tweemaal in mijn leven stond ik op de Alpe d’Huez. En uiteraard, geen toeval, was dit beide keren tijdens een rit van de de Tour de France met aankomst bergop.

In 2003 was ik wat betreft het bezoeken van de Tour de France nog een groentje. Met twee auto’s reden we een paar dagen voor de rit naar Le Bourg-d’Oisans, het doorgeefluik naar dé beklimming van de Nederlandse berg. Zo groen als gras hadden we her en der wat advies opgevangen: “ga meteen de berg op”, “laat de auto beneden” en “koop alleen die spullen die je kan dragen”.

Op vrijdag, twee nachten voor de rit, reden we met een alles behalve volgepakte auto als één van de laatsten de berg op, net voordat deze werd afgesloten voor het verkeer wegens “vol”. Aan de buitenkant van bocht 13 vonden we twee plaatsjes voor de auto, maar we werden daar vrijwel direct weg gemaand door de gendarmerie wegens het overschrijden van de witte lijn, die het baanvak voor de renners markeert.

Nu moet u weten: die berg stond vol. En met vol bedoel ik overvol. Iedere op het oog vlakke millimeter is volgebouwd met campers, auto’s, tenten en wat dies meer zij. Je kunt als je eenmaal staat niet voor- of achteruit. Jong, onvervaard én met lease-auto’s zagen we aan de binnenkant van bocht 13 twee vrije plaatsen. Alhoewel niet bepaald vlak te noemen gaven we – onder toeziend oog en met commentaar van het (overwegend Nederlands) publiek dat deze “parkeer”plek ongeschikt achtte om zelfs een fiets tegen aan te leunen – gas. Toen we later die dag door een cameraploeg geïnterviewd werden over onze aparte keuze qua parkeren waren we echt onderdeel van deze Tour de France.

Overdag was het op de berg, zo net boven de boomgrens, tegen de 35 graden. ’s Nachts was het koud. Dankzij de wijze raad niet te veel spullen mee te nemen, lagen we wakker onder de sterrenhemel. Lepeltje-lepeltje met een halflege fles sterke drank om ons enigszins warm dan wel beneveld te houden. Slapen was haast onmogelijk gezien de schier oneindige stoet met vrachtwagens die omhoog denderde om boven op de berg het materiaal voor het finishdorp af te leveren.

Op de fiets óp de Alpe d'HuezDe zaterdag – nog maar één nachtje niet slapen! – werden we gewekt door een parade van ongeveer twintig blauwe politieautootjes die een contingent belangrijkdoende agentjes uitbraakte. Alhoewel ons dak weliswaar de witte markering overschaduwde mochten we blijven staan. Mannetjes weer in de autootjes, kwartiertje omdraaien en weg waren ze. Even nadien parkeerde een ambulance in de buitenbocht, pontificaal over de markeringslijn. Ach, de hulpdiensten. Ware het niet dat de chauffeur in vakantiekledij een motor uit de ambulance toverde om boven op de berg boodschappen te gaan doen. Die zaterdag werden we vermaakt door duizenden tourfietsers die de Alpe d’Huez beklommen, tot Peter Winnen en Joop Zoetemelk aan toe! Het publiek gaf ze 13,2 kilometer lang vleugels. De saamhorigheid onder Nederlanders in het buitenland kwam ons goed van pas toen de kleine voorraad drank zienderogen achteruit ging. Een partijtje badminton op de flanken van de Alpe d’Huez met een Amerikaan? Even een fiets lenen opdat ook ik kon vertellen gefietst te hebben op de Alpe d’Huez? Niets was te gek.

Maar dan. De zondag. De reclamekaravaan, de koers! Waar de berg op zaterdag vooral het theater van ontspanning was merkte je zondag al vroeg dat er iets stond te gebeuren. Kriebels in de buik, vanuit het niets twee rijen dik publiek en overal schetterende transistorradio’s met in alle talen het epos van de Tour de France. Wanneer ik nu terugdenk aan het eerste monotone gezoem van een helikopter ver weg krijg ik kippenvel. Kort daarna de reclamekaravaan met het hoognodige water, snoep en entertainment. Als een kleine jongen met omgekeerde paraplu zoveel mogelijk bijeen harken om daarna uit te delen aan de echt kleine jongens die door mijn reikwijdte met lege handen achterbleven toen het stof van twee kilometer reclame neerdaalde.

Het vermenigvuldigen van rondcirkelende heli’s tot aan de man met verrekijker die turend in de diepte zegt renners te ontwaren. Het aanzwellende gebrul van het publiek dat kronkelend als een slang bocht na bocht dichterbij komt. De stoet auto’s, motoren. Dan eindelijk, aan de buitenkant van bocht 12 een eenzame renner. Iban Mayo, met een door ons onmogelijk geacht tempo, raast voorbij en wint deze editie. Geen Nederlander, wel het oranje van Euskaltel. Vlak daarachter het gevecht tussen de ‘grote meneren’: Armstrong, Vinokourov, Beloki, Ullrich, Menchov. Eerste Nederlander is Michael Boogerd; die geeft in het voorbijgaan het enthousiasme van de duizenden Nederlanders nog een extra versnelling.

Als de strijd al lang gestreden is en de laatste renners passeren in de bus, nog steeds toegejuicht door een volle berg gekte, diagnosticeer ik bij mijzelf en mijn metgezellen aan de hand van bekende symptomen de tourkoorts. We willen meer!

Daags erna zit Beloki bij aankomst in Gap Vinokourov op zijn hielen. In een ambulance wel te verstaan. We zien op tv het kunststukje van Armstrong als veldrijder en kort daarna aanschouwen wij hem en de rest van de meute in het echt. We willen nog steeds meer en meer hebben we inmiddels gehad.

Daarover later meer.

Bas Van Eijk
Laatste berichten van Bas Van Eijk (alles zien)