We moeten daar eerlijk in zijn: vallen hoort bij de Tour.

Zoals Mart bij De Avondetappe, als Dione bij haar bolletjesjurk, als Renaat bij de bomen en de palen, als snot bij Laurens, als Michel Pollentier bij Bauke Mollema, als José bij Michel, als Lars bij Astana. Of neen, dat laatste trek ik terug (of toch: laat maar).

In 1971, bijvoorbeeld, vielen ze ook. Meer zelfs: in de afdaling van de Col de Menté deed zich toen één van de ergste valpartijen uit de rijke historie van de Ronde van Frankrijk voor.

Op 7 juli van dat jaar had Eddy Merckx voor het eerst in zijn carrière een flauw moment vertoond. Hij zou niet zomaar zijn derde Tourzege gaan behalen, was plots de verwachting. Want tussen Saint-Etienne en Grenoble reden Bernard Thévenet, Gösta Petterson, Joop Zoetemelk, Luis Ocaña, Cyrille Guimard en Lucien Van Impe van hem weg.

Eddy stond die avond maar vierde in het klassement. Joop Zoetemelk droeg het geel.
Dat waren ze niet gewend van Merckx.
Er broeide iets in die Tour.
En daar wilden de andere kopmannen van gaan profiteren.

’s Anderendaags, op 8 juli, zou Luis Ocaña zijn slag slaan. De donkere, wat norse Spanjaard zat in de kopgroep op weg naar Orcières-Merlette. En hij begon aan een raid zoals er maar weinig geweest zijn. Hij reed weg van alles en iedereen. Uiteindelijk won hij, na een ritje van och arme 134 kilometer, met 5′ 52” voorsprong op Lucien Van Impe en 8’42” op Eddy Merckx. De Tour stond op zijn kop. Wat was dat? Zoetemelk (op twee), Van Impe (op drie), Petterson (op vier) en Merckx (op vijf) hadden allen meer dan acht minuten achterstand in het klassement. Het was duidelijk: de Tour van 1971 was gereden. Luis zou winnen en Eddy was ook maar een mens, bleek nu. Maar het was buiten Merckx zelf gerekend. Wie hem in zijn eer krenkte, moest eraan geloven. Op de rustdag, de dag na de coup van Ocaña, maakte Merckx een plan. De rit naar Marseille begon met een afdaling. En had Eddy niet de beste daler van het peloton in zijn ploeg Molteni? Ja, toch? Klopt: Rini Wagtmans. Wel, dan is het toch allemaal simpel, dacht Merckx: van bij de start vliegen we erin. Eddy was op de rustdag eens rondgegaan bij wat ploegen en had wat gezellen rond zich kunnen verzamelen: zijn ploegmaats Wagtmans en Jos Huysmans, twee mannen van Scic – Enrico Paolini en Luciano Armani -, Lucien Aimar van Sonolor-Lejeune, Robert Bouloux van Peugeot en Jos van der Vleuten van Goudsmit-Hoff. Désiré Letort van BIC was als ploegmaat van Ocaña mee als blok aan het been. Met z’n negenen waren ze weg, maar het kon niet anders dan een ongelijke strijd worden. Het peloton zou dat kleine kopgroepje wel weer snel gaan inlopen. Maar het gebeurde niet. Merckx reed met zijn companen de boel aan flarden, uren aan een stuk. Ze kwamen in Marseille aan in een verlaten stad, twee uur voor op het snelste schema. Niemand was klaar om de renners nu al te ontvangen. Armani won, het eerste deel van het peloton met alle andere vedetten, had een achterstand van 1’56”. “Ach”, klonk het. “Merckx rijdt een verloren strijd. Een hele dag aan zo’n hels tempo. En maar zoveel verschil. Eigenlijk is het een beetje zielig.”

Een dag later won Merckx de tijdrit in Albi, met – weer “och arme” – maar elf seconden voorsprong op Luis Ocaña. Wat had het allemaal opgeleverd? De Spanjaard had nog altijd 7’23” voorsprong.

Op 12 juli was het tussen Revel en Luchon verschrikkelijk weer. De wat gekken springerige Spaanse klimmer José-Manuel Fuente – die in Marseille eigenlijk buitentijd was gearriveerd, maar was opgevist – demarreerde als zot, werd weer ingelopen en ging weer weg. Tot ze hem lieten rijden. Hij deed niemand kwaad. In de afdaling van de Col de Menté brak de hel pas echt los. Het water gutste van de rotsen, de renners moesten met de voeten uit de pedalen, om hun eigen snelheid af te remmen. En toen gebeurde het: Agosthino, Zoetemelk en Ocaña kwakten neer, de Spaanse gele trui sloeg tegen een houten paaltje. De beelden werden iconisch: een wenende man, met het gitzwarte haar tegen het hoofd geplakt, in de gietende regen, als een hoopje ellende.

Luis Ocaña zou de Tour niet winnen. Hij verdween onder een immens verdriet in het geel uit de Ronde.

Merckx won toch nog. Tegen zijn zin. Hij had Luis liever in een gevecht van man tegen man geklopt.
Ocaña won in 1973 toch nog de Ronde.
Het was zijn laatste echte groot exploot.
In 1976 kwam hij nog één keer boven water.
Hij was de enige die Lucien Van Impe kon bijstaan in zijn rush naar de eindzege, in een rit over – o ironie – de Col de Menté.

Luis pleegde zelfmoord in 1994.

 

Alles over de Tour van 1976 (en nog veel meer) leest u volgend jaar in het boek dat Lucien Van Impe en ikzelf samen schrijven over dit fenomenale jaar.

Filip Osselaer
Laatste berichten van Filip Osselaer (alles zien)