Ongeveer een jaar geleden reed ik mijn eerste koers. Gewoon, om het een keer te ervaren, zonder verdere intenties. Toen ik later die dag gesneuveld op de bank lag, wist ik het zeker: dit wilde ik vaker doen. In de Funklasse, het allerlaagste niveau dat er is, reed ik dat jaar dertien koersen. Twaalf daarvan reed ik uit, kreeg eenmaal een premiesprint en stond nul keer op het podium. Maar in alle gevallen leerde ik een heleboel interessante dingen over de wondere wereld van het amateurwielrennen. In dertien wijsheden vat ik ze samen.
1. Amateurwedstrijdrenners nemen zichzelf zonder uitzondering te serieus
Superstijve aero carbonfietsen, drie wielsets met verschillende velghoogtes en altijd onberispelijk gladgeschoren benen: voor de gemiddelde amateurrenner is het eerder regel dan uitzondering. Menig kelderklasserenner werkt uitgekiende trainingsschema’s af en analyseert uitgebreid zijn vermogensdata. Sommigen gaan in de wintermaanden op trainingskamp naar Spanje.
Voordat ik ging wielrennen, voetbalde ik op een soortgelijk niveau: het allerlaagste. Daar analyseerden we vooral de kwaliteit van het bier en was de ideale training een zonder intensieve inspanningen. Kelderklasserenners benaderen de sport soms alsof ze de Tour de France rijden. En terecht, want een sport is eigenlijk veel leuker als je het iets te serieus neemt.
2. Contant geld bestaat nog
De inschrijftafel bij een amateurkoers is bij mijn weten de enige plek in Nederland waar nog met contant geld betaald wordt. Doorgaans staat deze tafel in een donker hoekje van een bruin café, bemand door twee senioren met een geldkistje. In ruil voor een verkreukeld vijfje ontvang je een startnummer. Soms krijg je na de koers een envelop met een geldbedrag, vanwege je eindnotering of gewonnen premiesprint.
3. Amateurkoersen bestaan dankzij dakdekkers, tegelzetbedrijven en interieurwinkels
Wielerwedstrijden organiseren voor talentloze amateurs is geen lucratieve business. Het is te danken aan lokale ondernemers (en de vrijwilligers) dat jaarlijkse dorpscriteria georganiseerd kunnen worden. Het is niet zelden dat de bloemen voor de winnaar worden aangeboden door een stukadoorsbedrijf. Andere veelvoorkomende sponsoren zijn: voegersbedrijven, dakramenwinkels, tegelzetters en slagerijen.
4. Een rondje om de kerk gaat zelden om een kerk
Het parcours van een amateurwedstrijd bestaat doorgaans uit een kort rondje dat soms wel veertig keer gereden wordt: het zogenaamde criterium. In wielerjargon noemt men dit ook wel het ‘rondje om de kerk’. Bij mijn weten heb ik echter nog nooit daadwerkelijk rondom een kerk gekoerst. Wel rondom een kasteel, een beachvolleybaltoernooi en een gemeentehuis.
5. Wandeletappes bestaan niet
Wie wel eens naar wielrennen op tv kijkt, is geneigd te denken dat een koers bestaat uit drie uur lang keuvelen en dan een spetterende finale. Bij amateurwielrennen is hier absoluut geen sprake van. In de kelderklasse van het wielrennen is het vanaf de start volle bak koers en duurt een wedstrijd vaak nog geen uur. En dat is maar goed ook.
6. De koers begint voordat het startschot heeft geklonken
Van meet af aan koers betekent dat een goede start belangrijk is. En daar heb je dan weer een goede startplek voor nodig. Want als je achteraan start, moet je al in het begin met krachten smijten om bij het peloton aan te klampen. Soms bepaalt een loting de startplek, maar vaak is het ouderwets wie het eerst komt, het eerst maalt. In dat geval komt het neer op vroeg bij de start staan, asociaal naar voren kruipen en vriendjes hebben die een plek voor je vrijhouden.
7. Fietsen is nog geen wielrennen
Met hard trappen ben je nog geen coureur. Ik reed mee met de snelle jongens van mijn club en kwam op vakantie in de Alpen vaak als eerste boven. Zo’n koersje moet dan ook wel lukken, toch? Het bleek een grote misvatting. Het fietsen wat ik gewend was, leek in de verste verte niet op het wielrennen in koers. Het bewegen in een peloton is een vaardigheid die jarenlange oefening vereist. Ik liet voortdurend gaten vallen en trapte na elke bocht de longen uit mijn lijf om aan te klampen. Opgebaard kwam ik over de meet.
8. Je eigen bordje leegeten is verleidelijker dan je denkt
Eet eerst het bordje van de tegenstander leeg eer ge aan uw eigen bord begint, luidt een bekende wielerwijsheid. Anderen het vuile werk laten opknappen en er zelf lekker achteraan hobbelen; het klinkt zo logisch, maar valt in de praktijk vies tegen. In mijn allereerste koers miste ik de slag – zoals dat zo mooi heet – en sindsdien ben ik doodsbang dat ik niet bij de kopgroep zit. Als er een renner dreigt te ontsnappen, rijd ik er direct achteraan. Gevolg: ik knap zelf het vuile werk op en heb in de eindsprint geen kracht meer om mee te doen. In koers wordt assertiviteit genadeloos afgestraft.
9. Amateurwielrennen is een individuele sport zonder teamverband
De sprinttreinen van Quick-Step, het ploegenspel waarmee Jumbo-Visma de Tour won of dominante ploegen die de koers controleren; in een kelderklassekoers zie je niks van dit alles. Amateurwielrennen is ieder voor zich en Remco voor ons allen. De inschrijving is individueel en je ploegleider ben je zelf. Gelijke shirtjes tonen enkel dat renners lid zijn van dezelfde vereniging. Er is simpelweg te veel vrijblijvendheid om een vaste ploeg te vormen. Gelukkig maar, want ik koers immers omdat ik het leuk vind.
10. Een rugnummer opspelden is een sinecure
Koersen met een loszittend rugnummer is als jeuk op je rug terwijl je een volgeladen dienblad vasthoudt: vreselijk irritant maar onoplosbaar. Je rugnummer goed spelden is daarom belangrijk. Van ervaren renners leerde ik: verkreukel het papier, haal de veiligheidsspelden dubbel door nummer en shirt en zorg dat je nog bij de zakken kunt. Verder geldt: meer spelden is meer beter en draag nummer 13 te allen tijde op z’n kop.
11. Benen scheren is een onderschatte bezigheid
Een bloedbad, zo kon je het gerust noemen na de eerste keer. Ik had me ingelezen, tutorials op YouTube gekeken en voorbereidend werk gedaan met de tondeuse. Wat kon er misgaan? Alles, zo bleek. Met bebloede benen kwam ik onder de douche vandaan. En overal zaten nog plukken haar. Op het balkon in de zon deed ik ronde twee. Het kostte me mijn vrije middag en mijn benen waren bedekt met een lappendeken van pleisters. Maar wat waren ze heerlijk glad.
12. Wielrenners zijn gek
Iemand die goed bij zijn verstand is, fietst niet op een klinkerweg met 45 km/u door een bocht. Al helemaal niet met vijftig man tegelijk, op bandjes van 25 millimeter breed en op een fiets die drie maandsalarissen kost. En dat dan een uur lang om er daarna de rest van de dag als een vaatdoek bij te liggen. Er is maar een conclusie mogelijk: wielrenners zijn gek.
13. Koersen is het mooiste wat er is
Behoeft geen nadere toelichting. Zie de bovenstaande twaalf punten.