João Almeida had geen schijn van kans. Al voor de start van de Giro d’Italia werd de val voor hem uitgerold. De koude, natte start in Noord-Italië vormde het perfecte decor voor de interne afrekening met de Portugees. ‘De koers zal duidelijk maken wat de hiërarchie is tussen hen beiden,’ liet Patrick Lefevere in aanloop naar de proloog optekenen. ‘En dan verwachten we ook dat ze zich daarnaar schikken.’

‘Om het heel cru te stellen,’ ging de bullebak van Moorslede verder, ‘als Remco de sterkste is van de twee en Almeida doet niet wat wij van hem verwachten, dan gaat zijn fiets de camion in en mag hij naar huis vertrekken. Omgekeerd geldt precies hetzelfde.’ Of hij bij die laatste zin zijn vingers gekruist hield, vertelt het verhaal niet.

Bovendien liet de ploegbaas rond diezelfde tijd weten dat de nummer vier van de vorige Giro na dit seizoen Deceuninck-Quickstep zal verlaten. Hij beschuldigde het management van de renner van onbetrouwbaarheid. Je hoefde geen Sherlock Holmes te zijn om uit die twee uitspraken en de langdurige contractverlenging van zijn nieuwe oogappel te deduceren waar de voorkeur van de patron zou kunnen liggen.

Almeida voelde de bui overigens zelf ook al hangen en zoals we gedurende de eerste koersdagen konden zien, is de jonge renner niet op zijn best in de regen. Nadat hij zelf vroeg veel tijd had verloren, liet hij zich op het oog schoorvoetend terugzakken om zijn eerdere schaduwkopman bij te staan. Dat hij dat deed met frisse tegenzin, was overduidelijk te zien aan zijn lichaamstaal. Die indruk werd bevestigd in zijn antwoorden aan de finishlijn, waar hij weinig aan de verbeelding overliet. ‘Ik moest de bevelen vanuit de volgwagen opvolgen,’ zo zei hij, maar dat hij er ondertussen het zijn van dacht, bleek wel uit het vervolg: ‘Ik zwijg liever dan dat ik zeg wat ik denk.’

Vooraf hield ik nog rekening met een scenario waarin de kopman Almeida, toch de oudere en meer gearriveerde van de twee, en zijn eerste luitenant Evenepoel zouden vechten om de koerswinst. Op de flanken van de Zoncolan, de Passo Giau of een van de Italiaanse Alpen zouden zich dan scènes als die tussen Chris Froome en Bradley Wiggins – of eerder Lemond en Hinault – kunnen gaan afspelen. Een steekspel op het scherpst van de snede tussen twee ploeggenoten die heimelijk – of niet zo heimelijk – elkaars bloed wel kunnen drinken. Niets bleek echter minder waar. Het werd een strijd in de marges, waarbij de hardste klappen (non-)verbaal werden uitgedeeld. Dat Almeida inmiddels nog maar één helpende hand aan Evenepoel verwijderd van het podium lijkt te zijn, is nauwelijks meer dan een minuscuul doekje voor het bloeden.

Voor zijn Belgische ploeggenoot ging het na een zeer hoopvol begin van kwaad tot erger. Eerst leek hij nog vooral angstig, toen toch ook niet goed genoeg, om uiteindelijk met een ongelukkige buiteling over de reling herinneringen op te roepen aan zijn tuimeling het ravijn in gedurende de Ronde van Lombardije en er definitief de brui aan te geven. Evenepoel zat nog niet in het vliegtuig huiswaarts – mogelijk met een klein leger eveneens afgedropen Vlaamse journalisten – of de messen werden in de commentaren al geslepen. Het doet me denken aan het dorpshoofd uit Asterix: eerst collectief op het schild hijsen, om hem vervolgens weer kneiterhard te laten vallen, waarbij het slachtoffer beduusd rondkijkt waar al die lofzangers zo snel gebleven zijn.

Dat de jonge Vlaming al in zijn eerste optreden in een grote ronde een goed klassement zou kunnen rijden, leek bijzonder klein gezien zijn afwezigheid van negen maanden. Maar als er dan iemand toe in staat zou kunnen worden geacht om een dergelijk huzarenstuk uit de impressionante benen te schudden – na minder dan een jaar eerder de gehele rechterkant van zijn lichaam te hebben gebroken, mind you – dan was het wel Evenepoel.

Niks menselijks bleek de jonge coureur dus de afgelopen dagen vreemd, maar dat de jongeling het nog zo lang volhield, was ronduit indrukwekkend. Het leek aanvankelijk zelfs op een tweestrijd tussen hem en Bernal uit te draaien en dat Evenepoel daar in slaagde, was al meer dan knap. Dat dan in de Strade Bianche-rit alsnog zijn elastiek voortijdig brak en hij etappe na etappe steeds verder werd teruggeslagen, doet daar niks aan af. Ook niet dat hij in het klassement steeds verder naar beneden kukelde, tot hij zelfs onder een herboren Almeida stond, voor wie hij vervolgens beloofde te zullen gaan knechten. Echt veel heeft de Portugees daar overigens niet aan gehad.

Zijn prestaties in deze Giro zeggen waarschijnlijk weinig tot niks over de toekomst van Evenepoel. Het is een krankzinnig getalenteerde renner, wiens prestaties niet voor niks doen terugdenken aan de grootste die de sport ooit gekend heeft, maar net als onze favoriete bankzitters van De Rode Lantaarn loop ook ik niet over van sympathie voor Eddy Evenemerckx en ook ik heb hiervoor geen duidelijk aanwijsbare reden. In deze mislukte aanslag op Almeida treft de Belg betrekkelijk weinig blaam. Eigenlijk is hij evenzeer slachtoffer van de opgeklopte retoriek van Lefevere, die er ook voor had kunnen kiezen om zijn gebutste toptalent in de beschermende schaduw van Almeida te zetten.

Waar komt toch die antipathie vandaan? Evenepoel komt uit een wielergeslacht. Dat zou ik zelfs een pré durven noemen. Hij speelde in de jeugd voor PSV. Dat is een club waarvoor ik, ondanks dat mijn opa als Philips-medewerker jarenlang het shirt van de fabriekssportvereniging mocht dragen, geen warme gevoelens koester. Toch pleit dat wat mij betreft zeker niet tegen hem.

Hij oogt erg zelfverzekerd. Hier begint mogelijk de schoen al een beetje begint te wringen, maar waar volgens mij de grootste afkeer in schuilt, is het gevoel van naderend onheil. De angst dat dit het onomkeerbare beeld gaat zijn de komende tien jaar. Nietsontziende dominantie. Met een glunderende Lefevere op de koop toe.

De laatste alleenheersers kwamen betrekkelijk uit het niets en hadden zelfs bij hun doorbraak een zekere gunfactor. Armstrongs eerste zege kon zelfs gezien worden als een jongensboek. De Amerikaan had op de rand van de dood gebalanceerd, was tegen de verwachting in volledig hersteld en deed nu de wielerwereld verbaasd staan. Het was een narratief dat er het eerste jaar als zoete koek in ging. Dat beeld kon al enigszins bijgesteld worden, toen hij in Tour numero 2 op de eerste de beste berg het koffiemolentje weer aandraaide en de rest op minuten reed, maar toch bleef er genoeg mensen geloven in het sprookje. Daar kwam met zijn latere perikelen wel een beetje een einde aan.

Ook van Froome spatte niet meteen de onaantastbaarheid af. Naast zijn harken op de fiets was Gunda Niemann-Stirnemann-Kleemann een sierlijk stylist. En dan waren er nog zijn Keniaanse roots. Een Afrikaanse winnaar van een grote ronde, hoe mooi zou dat wel niet zijn? De Keniaanse bijzin in de artikelen over Froome verdween na zijn eerste grote successen sneller dan een groep Bulgaarse gewichtheffers bij een onaangekondigde dopingcontrole. Ondanks dat de Brit nooit een aaneengesloten reeks à la Indurain heeft neergezet, wist hij zich met zijn overwinningen, verdachte pakketjes en een druk twitterende vriendin toch tot een ultieme villain te ontpoppen. Ook hier zal de absolute dominantie – in dit geval van zijn al evenmin bijster sympathieke ploeg – een belangrijke rol gespeeld hebben.

Etappekoersen zijn vaak een lange zit, waarbij prachtige beelden, mooie anekdotes en (wieler)geschiedenislessen, de Vlaamse wielerpoëzie van Michel en José of ornithologische spoedcursussen onder leiding van Karsten Kroon de verveling van de aanloopuren dragelijk maken, maar waarbij je toch hoopt op enige spanning aan het eind van de rit. Die was er vaak niet ten tijden van Froome, niet bij Indurain en zeker niet bij Armstrong. Het is ook zeker geen vooruitzicht waar we nu op zitten te wachten. De bewezen menselijkheid van onze jonge Zuiderbuur is dus absoluut geen reden tot leedvermaak. Het is een welkome verademing, ook al blijkt het misschien over een paar jaar slechts uitstel van executie te zijn geweest.

Een mens lijdt dikwijls het meest door het lijden dat hij vreest en op dit moment sta ik doodsangsten uit voor wat mogelijk komen gaat.

Sander Grasman