Twee renners rijden door het Limburgse land. Eentje draagt het oranje van de Rabobank, de ander het rood-wit-blauw van Skil. Ze rijden voor wat ze waard zijn, voor zover je dat tenminste op het televisiescherm kan zien.

Twee commentatoren zitten bij de finish in een commentaarhokje. Eentje is een oud-prof, de ander oud-schaatser. Ze praten voor wat ze waard zijn, voor zover je dat tenminste zonder beelden kunt horen.

De oranje en de rood-wit-blauwe slaan rechtsaf. De weg helt.

‘Laatste keer de Zonneberg’, zegt de ex-schaatser. ‘Dit is de achtertuin van André Rieu.’

Langs de kant van de weg staat een man in een zachtgeel vest. Hij staat op zijn erf. Niet in zijn achtertuin.

‘Daar heb je ‘m!’ roept de oud-schaatser begeesterd. Enthousiaster dan dit is hij vandaag nog niet geweest.

De man in het zachtgele vest klapt. Hij draagt een bril.

Boogerd wint het NK 2006De oranje renner rijdt weg bij de rood-wit-blauwe.

‘Nou Michael, niet kijken’ zegt de oud-prof.

Maar de rood-wit-blauwe rijdt makkelijk weer terug naar de oranje.

‘Sjongejongejonge. Wat is dit een ruwe diamant’ zegt de oud-schaatser.

De helling in de weg neemt af. De Zonneberg stelt maar weinig voor. Een pukkel in het landschap is het, een pukkel die de moeite van het uitknijpen niet waard is.

‘Niet kijken Michael, rije joh’ zegt de oud-prof weer.

De oranje renner kijkt toch.

De oranje en de rood-wit-blauwe rijden samen naar de finish. Van verdere tegenstand is geen sprake.

De twee rijden door een treurige buitenwijk. Alle fraaie buitenwijken zijn mooi op hun eigen wijze, alle treurige buitenwijken lijken op elkaar. Zeker op zondag.

De rood-wit-blauwe renner rijdt langs de oranje. Hij neemt de kop over.

‘Laten we even gaan luisteren’ zegt de oud-schaatser.

Het geruis van de motor. Zachtjes zoemen van de tubes op het asfalt.

‘Breuk vraagt of het in orde is.’ De oranje tegen de rood-wit-blauwe.

‘He?’ De rood-wit-blauwe verstaat het niet.

‘Breuk vraagt of het in orde is.’

Breuk? In orde? Het?

‘Wie?’ vraagt de rood-wit-blauwe.

De oranje: ‘Breukink.’

‘He?’ Breukink, denkt de rood-wit-blauwe, ken ik die?

Allemachtig, denkt de oranje. Wat een groentje.

‘Breukink vraagt of het in orde is.’ Duidelijker kan en mag de oranje niet zijn.

De rood-wit-blauwe heeft geen idee. Maar hij is goed opgevoed. Altijd beleefd blijven.

‘Ja!’ roept hij terug. Verantwoorde gok: dingen zijn vaker wel in orde dan niet.

‘Wat in orde?’ vraagt de oud-renner. Hij weet het ook al niet. Niemand schijnt te weten wat er in orde is.

‘Daar kunnen we alleen maar naar gissen’ zegt de oud-schaatser. Maar dat doet-ie maar niet. Gissen is niet z’n sterkste punt.

‘Laten we er wel even een echte sprint van maken’ zegt de oud-renner. Wat heeft dat te maken met wat er wel of niet in orde is?

De rood-wit-blauwe renner schudt aan zijn bovenbenen.

De oranje niet.

Is er iets niet in orde? Of juist wel?

‘Hij gaat me niet wijsmaken dat ie vlak voor de sprint last van z’n bovenbeen krijgt’ zegt de oud-renner, die zich geen knollen voor citroenen wil laten verkopen. De toon in zijn stem zegt: er is hier iets niet in orde.

De oranje renner versnelt. De rood-wit-blauwe is met z’n gedachten elders. Hij gaat zijn vriendenkring af. Wie zou de oranje met Breuk kunnen bedoelen.

Gedachteloos schudt hij zijn bovenbenen.

‘Nou, kom op Langeveld’ moedigt de oud-schaatser hem aan.

Het mag niet baten.

Het is niet in orde.

De oranje wint en wordt Nederlands kampioen. De rood-wit-blauwe wordt tweede. Hij is op z’n waarde geklopt.

Frank Heinen