Wat duurde het wachten weer lang, maar wat is het tegelijkertijd snel voorbij gegaan. De reden dat het zo snel voorbij leek te gaan is dat het zwarte gat 2017-2018 het mooiste zwarte gat sinds jaren was. Sterker nog, het mooiste zwarte gat ooit.

Voorgaande jaren keek ik reikhalzend uit naar de start van een nieuw wielerseizoen. Nu is het verlangen naar de koers er uiteraard weer, maar niet zo hevig als de jaren hiervoor. Het uitkijken naar de koers als kruidige bouillon om de lauwe smaak van een matig seizoen te doen vergeten. Het ergste waren de zwarte gaten in wat nu bekend staat als De Zeven Magere Jaren van het Nederlandse Wielrennen (2006-2012). Iedere winter kijkend naar ellenlange schaatswedstrijden en geploeg in Vlaamse blubber, hopend en biddend dat volgend jaar beter zou zijn. Bij elke nieuwe Omloop de gedachte dat het niet veel slechter kon en dat het eindelijk beter zou worden.

Het werd pas echt beter toen de huidige generatie renners de leeftijd bereikte waarin een renner de meeste overwinningen boekt. De klassiekers die de afgelopen jaren gewonnen werden door een landgenoot, zijn voor het laatst gewonnen door de Nederlander in de laatste vette jaren voorafgaand aan De Zeven Magere Jaren. Of nog ernstiger. Dan was de laatste overwinning uit het Gouden Tijdperk van het Nederlandse wielrennen in de jaren ’80.

Het terugkijken afgelopen december op het voorgaande wielerjaar was als een diner met een aantal gangen waar geen eind aan leek te komen. Toen de lijstjes werden opgemaakt, was er extra papier nodig om de prestaties te kunnen noteren. Was ritwinst en winst van het bergklassement in een respectabele koers als de Dauphiné eerder een punt van aandacht (goed bezig, Koen Bouwman), nu verdween het in de eindeloze stroom overwinningen en podiumplekken in grotere koersen. In De Zeven Magere Jaren was winst in een Italiaanse semi-klassieker in het najaar voldoende om Wielrenner van het Jaar te worden. Nu moet je na tien overwinningen, waaronder één op de Champs-Elysées, genoegen nemen met een nominatie. Voor het eerst sinds Erik Dekker in 2001 werd een wegwielrenner sportman van het jaar. En dan heb ik het nog niet eens over het vrouwenwielrennen gehad.

Het afgelopen zwarte gat was het mooiste zwarte gat ooit. Vooral omdat er geen gezeur was. Niets patatgeneratie, niets verwende Rabo-talenten. En geen gezeur meer, ook al zijn de prestaties goed. Zelfs dan was er namelijk nog wat te klagen voor sommigen. Want och och och wat een schande was het dat Nederlandse renners het in hun hoofd haalden om de Amstel Gold Race te laten schieten vanwege de voorbereiding op de Giro. Nu we weten hoe het afgelopen is met de Giro van afgelopen jaar, zijn ook die stemmen verstomd.

Het nieuwe seizoen zie ik tegemoet met goede hoop, maar ook met een klein beetje vrees. Met goede hoop want in de breedte is er een sterke generatie wielrenners, en ook een aantal talenten dat de komende jaren door kan groeien naar topniveau. En met vrees, omdat de ervaring leert dat niet alle talenten zich doorontwikkelen naar het topniveau en iedereen te maken kan krijgen met pech en tegenslag. Dan zullen de criticasters ook weer hun weg naar pen of smartphone vinden. Want in Nederland is de houding dikwijls die van Sokkel Of Sukkel. Men is er goed in om grootse prestaties de hemel in te prijzen, maar soms lijkt men nog meer bekwaam in het de rug toekeren. Het zou mooi zijn wanneer het volgende zwarte gat nog sneller voorbij vliegt omdat we te druk zijn met nagenieten van alle prestaties en prachtige momenten.

En anders kunnen we altijd terugkijken op het zwarte gat 2017-2018. Het mooiste zwarte gat ooit.

Frans de Vries