De KNWU heeft het niet makkelijk dit jaar. Ze hebben een luxeprobleem, maar desalniettemin een probleem. Voor de Olympische Spelen kunnen er in principe slechts drie baansprinters naar de Spelen. Voor Nederland zijn dat logischerwijs de drie mannen van de teamsprint die woensdag twee keer tot een wereldrecord kwamen: Roy van den Berg, Harrie Lavreysen en Jeffrey Hoogland. Een voormalig wereldrecord – al zes jaar geleden gereden op een baan op hoogte, verpulverd op een laagbaan. Het toont de suprematie van Nederland op dit onderdeel. Het lastige voor de KNWU is dat er nóg een hele goede baansprinter is: Matthijs Büchli. Büchli maakt ook onderdeel uit van de ploeg voor de teamsprint, maar dan als vervanger van Jeffrey Hoogland. Woensdag reed hij de kwalificatie. Zeker niet onverdienstelijk, want Nederland plaatste zich met de snelste tijd voor de halve finale. Maar hij is simpelweg minder snel dan Hoogland.

Büchli is een echte specialist op de Keirin. In de afgelopen tweeënhalf jaar won hij vijf wereldbekers, pakte brons op een EK en werd wereldkampioen. Bij de vorige Olympische Spelen pakte hij zilver. In de zomer, wanneer het baanseizoen qua kampioenschappen ten einde is, woont hij net als Theo Bos enkele maanden in Japan om keirintoernooien te rijden. De sport is daar uitgevonden en enorm populair, ook vanwege het gokken. In navolging van Anton Geesink zou hij in Japan een medaille kunnen op een Japanse sport. Dat Büchli specialist is, maakt niet dat zijn Olympische medaille alvast te tellen is. Keirin is een lastige en onvoorspelbare sport. De vergelijking met short-track dringt zich soms op als je kijkt naar het gedrag. Dit geduw was ook de oorzaak dat Büchli de finale niet haalde, en in de B-finale onderuit ging.

Gelukkig is er een maas in het grote net van UCI-regels. Er is sprake van een quota dat ruimte geeft voor het inzetten van een renner op de verschillende wielerdisciplines weg, baan, mountainbike en BMX. Concreet houdt het voor Nederland in dat er één wegrenner ook op de baan wordt ingezet, of andersom. Daardoor ontstaat er in de totale Nederlandse Olympische wielerdelegatie een extra plekje. Een plek voor Büchli. Die ene wegrenner voor op de baan is makkelijk gevonden. Publiekslieveling en cultfiguur in wording Jan Willem van Schip doet op de baan mee op omnium, maar hij kan ook voor de wegwedstijd worden ingezet. Probleem opgelost.

Het grote nadeel van deze oplossing is dat er één van de vijf plekken voor de wegwedstrijd wordt opgeofferd. Kijkend naar het parcours ziet het ernaar uit dat er vooral klimmers gewenst zijn. Dumoulin, Kruijswijk, Mollema en Poels zijn voor de hand liggende namen. En daarachter is er ook voldoende keuze met bijvoorbeeld Oomen, Kelderman, Gesink, Tolhoek of Bouwman. Jan Willem van Schip zal op het heuvelachtige parcours minder goed uit de voeten kunnen. Wegwielrennen is als sport groter en bekender in Nederland dan het baanwielrennen, dus het vraagt lef om prioriteit te geven aan de baan.

Een vierde sprinter heeft nog een ander voordeel. Die renner kan ingezet worden voor de teamsprint in de kwalificatie en eventueel ook in de halve finale. Dat zorgt voor één renner die nog relatief fris is ten opzichte van de concurrentie. Dat is ook de aanpak bij de teamsprint nu de afgelopen jaren. Dat heeft er mede voor gezorgd dat Nederland voor de derde keer op rij wereldkampioen is geworden. Een vierde baansprinter verstevigt dus ook aanzienlijk de kansen op goud op de teamsprint.

Het is de vraag of een vijfde persoon op de weg wat toevoegt voor de medaillekansen op een enkel onderdeel met tientallen renners. Vooral als je het afzet tegen een baanrenner met een serieuze kans op winst op een individuele medaille en met een belangrijke bijdrage om een vrijwel zekere gouden medaille op de teamsprint te verzilveren. Het is een vraag die de KNWU zal moeten beantwoorden. Was Büchli gisteravond wereldkampioen geworden of hij had een medaille gepakt, dan was het relatief makkelijk geweest voor de KNWU. Zonder WK-medaille is Büchli echter nog steeds een echte specialist, die een medaille voor Nederland kan winnen. Op die kans zou de KNWU moeten durven inzetten, ook al is dat misschien tegen de populaire opinie in.

Frans de Vries