Het amateurwielrennen is een wonderbaarlijke wereld. Volwassen mannen met geschoren benen reizen stad en land af om op een peperdure racefiets heel hard rondjes te rijden door een dorpscentrum. Vaak vinden ze het nog normaal ook. Over deze wondere wereld beschreef ik eerder dertien wijsheden uit mijn eerste jaar in de kelderklasse van het wielrennen. In mijn tweede jaar heb ik zelfs veertien verzameld.

1. Aan goede benen heb je vrij weinig als je geen bocht kunt rijden

Wielrenners praten vaak over goede en slechte benen, maar over de vaardigheid om een bocht te rijden hoor je niemand. Onterecht. Een goede coureur weet hier posities te winnen. Een minder goede coureur, zoals ik, laat gaten vallen en zakt onherroepelijk naar achteren in het peloton. Je kunt nog zulke goede benen hebben, maar als je niet voorin het peloton blijft, kun je een goede uitslag vergeten.

2. Je hebt al snel een laagje te weinig aan

Met slecht weer kun je het behoorlijk koud krijgen. Zo waande ik me begin dit jaar tijdens een kletsnatte Omloop van Schoonderlogt in het wiel van een fietsende sprinkler. Modder en plassen vlogen via een achterwiel rechtstreeks in mijn gezicht. Ik was doorweekt en de koude wind joeg door alle kleren heen. Ik had buikpijn en een hongerklop tegelijk. Een extra laagje had geen kwaad gekund. Zes extra laagjes ook niet.

3. Je hebt al snel een laagje te veel aan

Een week later was het bij de Omloop van Herxen wederom druilerig weer. Het zou me niet weer gebeuren dat ik verkleumde en trok een extra jasje en een windbreker aan. Eenmaal in koers bleek de temperatuur zacht en viel de regen mee. Ik zweette als een ijsbeer in de tropen. Een laagje minder had geen kwaad gekund.

4. Terugzakken gaat vanzelf, naar voren schuiven niet

In een peloton rijden bestaat uit minutenlang loeren, kruipen, schuiven en soms keihard door de wind langs het peloton stoempen. Als het me eindelijk lukt een paar plekjes te winnen, zie ik tien seconden later de renners die ik zojuist hebt ingehaald op raadselachtige wijze weer voor mijn neus rijden. Koers is schuiven of geschoven worden.

5. Het kan geen kwaad het wegdek te checken voordat je 8 bar in de banden pompt

Dat bij de start van de koers een mooie strook strak asfalt ligt, betekent niet dat dit verderop ook het geval is. Door tijdgebrek of omdat het parcours niet vrij is, is verkennen niet altijd mogelijk. Toch is het wel verstandig vooraf uit te zoeken hoe het wegdek is – desnoods via Google Maps. Als ik dat in Herxen had gedaan, was ik niet stuiterend over de klinkers gegaan.

6. De kopgroep wint altijd

Een ontsnapping of vroege vlucht wint het vrijwel altijd van het peloton. Op kelderklasseniveau doen renners namelijk individueel mee en is van ploegenspel weinig sprake. Het initiatief in het peloton ontbreekt daardoor. Het groepje koplopers – meestal met de sterkere en betere coureurs – weet elkaar vaak wel te vinden en houdt het zo tot het einde vol.

7. Koersinzicht komt met de jaren

Als ik als een uitgewrongen vaatdoek over de meet kom, zie ik regelmatig renners van tegen de pensioengerechtigde leeftijd van hun fiets stappen alsof ze van een ritje naar de supermarkt terugkomen. Waar ik mezelf helemaal uit elkaar trek om aan te haken, weten ervaren renners precies waar ze moeten rijden om zonder moeite mee te hobbelen. Koersinzicht komt met de jaren. Hoop ik.

8. Ook de berm behoort tot het parcours

Op een smalle weg is het moeilijk schuiven. Zo belandde ik vanaf de start eens in het midden van het peloton en kwam daar de gehele koers niet vandaan. Er was simpelweg geen ruimte om naar voren te rijden. Een andere renner dacht daar anders over en denderde door de berm het halve peloton voorbij. Dat kan dus ook.

9. Kasseien zijn vooral leuk op tv

Geïnspireerd door Parijs – Roubaix en de Ronde van Vlaanderen willen koersorganisatoren nog wel eens een strookje kasseien in het parcours leggen. Toen ik in zo’n koers over de kasseien stuiterde, klonk achter me het geluid van een in de dranghekken vliegende wielrenner. Zelf bleef ik ternauwernood overeind en hoopte een uur lang dat mijn wielset het zou overleven. Als je een gratis fiets van de sponsor krijgt en om een gebroken sleutelbeen weinig geeft, zijn kasseien best leuk. Als armzalige amateur fiets ik toch liever op strak asfalt.

10. Je eigen bord op tijd leegeten is ook belangrijk

Een paar uur voor een trainingskoers werkte ik nog snel mijn avondeten naar binnen. Op een lege maag kun je niet koersen, dacht ik, maar met een volle al helemaal niet, zo bleek. Mijn maaginhoud zocht ijverig de weg omhoog. Ik hield het ternauwernood binnen, maar was het peloton snel kwijt.

11. Zonder vrijwilligers geen koers

De pensionado’s achter de inschrijftafel in een bruin café, de verkeersregelaars op een verlaten kruispunt en de driftig rugnummers noterende mannetjes in de jurywagen: de koers kan niet zonder. Veel renners vinden het volstrekt normaal, maar het bewonderingswaardig dat deze mensen hun tijd en energie geven voor de koers. Dat verdient best wat waardering. Hulde voor de vrijwilliger!

12. Wielrennen is geen sport voor mooiweerfietsers

Het gevloek dat regelmatig in het peloton klinkt doet niet direct een vrome levensstijl vermoeden. Toch leven amateurwielrenners soms als een monnik. Want wie beter wil worden, moet consistent trainen. Dat betekent schema’s volgen, blokjes doen en braaf de voorgeschreven vermogens trappen. Keer op keer de dijk op en neer en in de winter Zwiften. Voeding en het gewicht dien je nauwlettend in de gaten te houden. Voor levensgenieters, flierefluiters of mooiweerfietser is in de koers geen plaats.

13. Draag nooit een bos bloemen als je zelf niet gewonnen hebt

Toen mijn ploeggenoot voor zijn tweede plaats een bos bloemen en gigantisch bierpakket kreeg, bood ik aan te helpen dragen. Tijdens de vijfhonderd meter die ik met het boeket op mijn stuur van het podium naar de auto fietste, werd ik minstens zes keer gefeliciteerd. Zelden voelde ik me zo ongemakkelijk.

14. Met angst win je geen koers

Nadat ik tijdens een meerdaagse in de Ardennen getuige was van een grote valpartij, durfde ik de volgende dagen niet meer te koersen. Ik realiseerde me plots dat het kwestie van tijd was voordat ik ook in de ambulance lag. Renners stortten zich een regenachtig afdaling in, sprongen over stoepranden en reden schouder aan schouder in het peloton. Ik hield uit voorzichtigheid steeds meer afstand van mijn voorganger, werd aan alle kanten ingehaald en moest al snel lossen. Met angst win je geen koers. Maar het bespaart je mogelijk wel een enkeltje ziekenhuis.

Aan-Age Dijkstra