Het Tourpeloton reed gisteren over mijn klim, de Col du Rosier. Als het om klimmen gaat kan ik met mijn 1.70 meter en 63 kilo veel aan, maar de Rosier is speciaal voor mij. Daar ontdekte ik mijn ware kwaliteiten en verraste ik vriend en vijand. Nu heb ik weinig vijanden, maar het fietsonderdeel in een triatlon voelt voor mij vaak als een vijand. Maar ingeklemd tussen mijn vrienden zwemwater en loopschoenen is het ontbreken aan snelheid op de fiets lang zo erg niet. Begrijp me niet verkeerd: ik haat de fiets niet, maar we hebben nog niet zo’n goede band opgebouwd.

Ik had meer in onze relatie moeten investeren. Ik neem me nog altijd voor dat te doen. Als triatleet moet je natuurlijk wel een slechtste onderdeel kennen. Maar op de Rosier leken de fiets en ik innig met elkaar verstrengeld. Mijn handen stevig om de schouders van mijn fiets geklemd.

Mijn naam had daar op het asfalt gekalkt kunnen worden, als het aan mijn clubgenoten lag. Aan het einde van het traditionele trainingsweekend van mijn triatlonclub staat altijd een klimtijdrit op de Rosier op het programma. Het is alweer zes jaar geleden, maar sinds die tijdrit word ik ‘de Adelaar van de Rosier’ genoemd.

Een echte klimtijdrit was het eigenlijk niet, want we gingen met zijn allen van start onderaan de klim bij het bruggetje. Noem het een korte klimkoers van vijf kilometer. Ik vertrok niet al te sterk, maar kon toch langzaam naar voren schuiven, mijn stalen ros stevig omarmd. Ik kwam los van het groepje en verhoogde mijn trapfrequentie. In een bocht zette ik even aan en reed zo een clubgenote voorbij. Zij stond in tegenstelling tot mij bekend als een sterk fietser. Haar reactie ‘Huh, Pieter?’, zei alles over haar verwachtingspatroon. Uiteindelijk vond ze het nodig om me in het laatste stuk toch weer in te halen, want stel je voor dat je achter Pieter finisht…

Maar mijn gevoel werd bovenop de Rosier met een mooi compliment omschreven: ‘Zo Pieter, dus je kan wel fietsen.’

Daar op de Rosier ontdekte ik de liefde voor de fiets. Een altijd aanwezige liefde die alleen beantwoord hoeft te worden.

Pieter van der Meer