Het uitzoeken van wonderlijke wielerverhalen is als het leven zelf: het hangt van tegenslag en gelukkig toeval aan elkaar. Neem nu Herbie Sykes, de Britse wielerschrijver die een paar jaar geleden dacht te beginnen aan een boek over de geschiedenis van de Vredeskoers, de Oostbloktour. Tot hij vastliep bij de naam Dieter Wiedemann.

Het internet zweeg, en ook in papieren bronnen was er niets te vinden over iemand met die naam. Sykes spoorde hem op, in een dorpje in het noorden van Beieren, maar Dieter Wiedemann weigerde hem te woord te staan: hij had nooit iets verteld en hij voelde er niets voor om daar, in de herfst van zijn leven, mee te beginnen.

Sykes, die eerder al het verhaal van de Italiaanse klimmer Franco Balmamion ontrafelde, werd bevangen door een gevoel.

Hij kende dat gevoel.

Het gevoel van een schatgraver wiens metaaldetector plots begint te piepen.

Uiteindelijk, na talloze telefoontjes, stemt Wiedemann toe. Een gesprek, en daarmee basta.

*

Als Dieter Wiedemann wordt geboren in Flöha, een duffig provinciestadje in de buurt van Chemnitz, in het oosten van Duitsland, is de Tweede Wereldoorlog net een jaar bezig. Later zal hij zich van die oorlogsjaren nog slechts wat flarden herinneren.

Dieter Wiedemanns liefde voor de koers ontvlamt pas na de oorlog, als Chemnitz wordt omgedoopt tot Karl Marx Stadt – al blijven de inwoners van Chemnitz gewoon Chemnitz zeggen. In dat jaar arriveert de eerste Vredeskoers waar de DDR medeorganisator van is in Chemnitz.

Dieter is elf jaar en staat die dag op de Muur van Meerane: een 340 meter hoge, steile, met kasseien bestrate helling net buiten de stad. Ademloos kijkt hij toe hoe de renners vlak voor zijn neus aan hem voorbij kruipen. Hij kan Jan Vesely, die die dag de leiderstrui draagt, gewoon aanraken. Die dag besluit Dieter Wiedemann dat hij dat ook moet worden, wielrenner.

De koers krijgt hem almaar meer in de greep: hij leest alles over de Tour wat hij te pakken kan krijgen, hij bezit een klein boekje met Touranekdotes dat hij bewaart onder zijn bed en op de fiets, die hij van zijn ouders heeft gekregen, droomt hij ervan Coppi te zijn, of Bobet, of Koblet, of desnoods Kubler.

Langzaamaan gaat hij zijn eerste koersjes rijden, op een stadsfiets zonder versnellingen. Hij is dertien als hij zijn eerste wedstrijd wint en als hij veertien wordt, verrast zijn vader Dieter met een racefiets, een Diamant.

Dieter Wiedemann is pas vijftien jaar als het alziende DDR-apparaat zijn oog op zijn talenten laat vallen. Vanaf het moment dat Erich Mielke in 1957 als Minister van Staatsveiligheid de plaats inneemt van Ernst Wollweber (die zich terugtrekt wegens ‘gezondheidsredenen’), wordt er serieus werk gemaakt van sport. Sportsucces, weet Mielke, is de katalysator van een samenleving. Mielke stelt Manfred Ewald aan als de man die voor dat succes moet zorgen. Ewald is een oud-nazi die een onvoorstelbaar dopingprogramma opzet, waarin alle beschikbare doping in veelbelovende jongens- en meisjeslijven wordt gepompt. De sporters zijn laboratoriumratten en Ewald en zijn team staan er in hun witte jassen tevreden bij te kijken. Het project heeft niet te klagen over succes: op de Olympische Spelen van Montreal (1976) behaalt de kleine DDR veertig gouden medailles, zes meer dan de Amerikanen. Een van Ewalds favoriete producten, is Oral-Turinabol, een blauw pilletje dat wordt geproduceerd door het staatsbedrijf VEB Jenapharm en dat helemaal vol zit met geconcentreerde testosteron.

(De gevolgen van het langdurig gebruik van Oral-Turinabol zijn verwoestend:  veel oud-atleten uit de DDR kampten in latere fases van hun leven met leverschade, langzame geslachtsveranderingen, onvruchtbaarheid, teelbalkanker en bizarre vergroeiingen).

Werner Richter, wielercoach van de wielerploeg van de Motorfabrieken, vraagt Dieter om bij hen te komen fietsen. Richter wordt al snel aan de kant gezet en vervangen door Helmut Wechsler. Wechsler is een keiharde communist die zelf nooit gefietst heeft. Pas veel, veel later, na de val van de Muur en het openen van de Stasi-dossiers wordt duidelijk dat Wechsler onder de codenaam Fritzsche geheim Stasi-agent was.

Dieters loopbaan heeft nauwelijks te leiden onder die personele verwikkelingen: als negentienjarige wordt hij in januari 1960 al opgenomen in een voorselectie voor de Olympische Spelen van 1964 – in de DDR houden ze niet van half werk. In het kader van de grondige voorbereidingen gaat hij met alle grote Oost-Duitse renners op trainingskamp. Onder hen ook Tave Schur, die net z’n tweede Vredeskoers heeft gewonnen. Tave is in de DDR een soort God, maar knapper.

Uiteraard wordt de wielerselectie nauwlettend in de gaten gehouden. Zo af en toe laat de geheime dienst de renners weten dat ze er zijn. Na de finish van de Vredeskoers van 1962, Dieters eerste, wordt hij aangesproken door twee mannen, Stasi-officieren, die hem meevoeren naar een kantoortje en hem ondervragen over zijn politieke voorkeuren. Van dat gesprek duikt na de val van de Muur een uitgebreid transcript op in de kilometers openbaargemaakte Stasi-dossiers. De laatste zin van dat transcript, gedateerd op 12 juni 1962, luidt: ‘Onder deze omstandigheden is de conclusie dat het gesprek positief is verlopen.’

Dit is de wereld waarin Dieter zich voortaan zal bewegen.

Later dat jaar wordt hij tweede in de Ronde van de DDR. Een topprestatie, voor een jongen van 21, maar in de kranten wordt er met geen woord over hem gerept. Dieter denkt dat hij de reden kent: hij weigert nog altijd lid te worden van de partij.

Langzaam sluipt de paranoia zijn hoofd binnen. Wie kan hij vertrouwen? Wat kan hij nog zeggen? Geen idee. Wanneer een ploeggenoot hem tijdens de Niederosterreich Rundfahrt voorstelt om samen naar het Westen te vluchten, zegt hij geen stom woord terug: ieder voorstel kan een dubbele bodem hebben, en iedere vraagsteller is een potentiele informant.

Niet dat het nooit door zijn hoofd gaat: juist omdat hij nog steeds voelbaar wordt tegengewerkt vanwege zijn principiële weigering lid te worden van de partij en het feit dat hij dus ook niet voor de partijploeg Dynamo kan rijden, fantaseert hij regelmatig over Republikflucht.

In de vroege zomer van 1964 wordt Dieter Wiedemann derde in de Vredeskoers.

Het is moeilijk om het belang van die wedstrijd voor de miljoenen aan de grijze zijde van het IJzeren Gordijn te overschatten. Het is de Tour de France, Wimbledon en een bezoekje aan de Efteling ineen. De Vredeskoers definieert de identiteit van een compleet volk, het is een van de schaarse redenen om trots te zijn. Zelfs sporthaters houden van de Vredeskoers. Wie nu foto’s van de doorkomsten van de Vredeskoers door Oost-Duitsland, Polen of Tsjechoslowakije ziet, kan zich nauwelijks voorstellen hoe hele dorpen langs de kant de renners staan toe te juichen.

(In Herbie Sykes’ The Race Against the Stasi staat een ongedateerde foto van het publiek bij een willekeurige doorkomst van een Vredeskoers. In de berm staan honderden mensen: ouden van dagen, jongeren, ouders, kinderen. En allemaal dragen ze de rode baret. Het moet een vrolijke foto voorstellen, maar het geheel heeft iets uitgesproken droefs).

Voor wie in Chemnitz geboren is, is de Vredeskoers het grootste wat er is.

Een paar weken voor aanvang van de wedstrijd, wordt Manfred Brunig, vriend en ploeggenoot van Dieter, op training aangereden door een vrachtwagen. Brunig sterft ter plekke. Dieter moet voort, voor iemand als hij, iemand die geen lid is van de partij, is het tot een goed einde brengen van de Vredeskoers alleen vergelijkbaar met de werken van Herakles.

Zijn derde plaats wordt gevierd als een Tourzege. Wanneer hij op het vliegveld van Schonefeld landt, rijdt een limousine Dieter naar Flöha. Daar is het volledige dorp uitgelopen, burgemeester Hense is buiten zichzelf van trots. Terwijl de huldigingen in volle gang zijn, dwalen Dieters gedachten af naar het volgende doel: de Spelen. Er volgen eerst nog een handvol proefwedstrijden, in Greiz, in Erfurt en in Giessen.

Hij kan nauwelijks nog aan iets anders denken.

De vlucht.

Hij is bezig aan zijn laatste maanden als Ossie.

Dieter heeft een vriendinnetje, een meisje dat hij bijna nooit ziet. Hij en Sylvia ontmoetten elkaar toen hij zeventien was, en zij nog wat jonger. De Muur bestond nog niet. Sylvia komt uit Beieren, waar zij met haar ouders en haar broer woont. Beieren, het Vrije Westen.

Vanaf eind jaren vijftig schrijft hij lieve briefjes met Sonja. Dieter sluit die brieven altijd eender af: ‘Nu weet ik niets meer te schrijven! Doe de groeten aan je ouders en aan je broer en ik hoop dat je snel terugschrijft.’

Pas na drie jaar brievenschrijven kan Sylvia een keertje naar Flöha komen, wanneer Dieters ouders vieren dat ze 25 jaar getrouwd zijn. Een weekend lang zijn ze samen, en het moet in dat weekend zijn dat het besluit om te vluchten zich in Dieter Wiedemann vastzet. Hij weet hoe, en hij weet wanneer: die volgende zomer, tijdens een Olympische kwalificatiewedstrijd in Giessen, aan de andere kant van de Muur.

Na de wedstrijd in Erfurt hebben de renners even vrij. Dieter wandelt naar het postkantoor op het plein en dicteert de beambte een telegram dat bestaat uit vijf woorden.

Gessen. Bahnhof. Samstag. Zwei Uhr.

Het bericht ordt geadresseerd aan Die Familie Hermann, want hij wil zijn vriendinnetje niet onnodig verdacht maken.

De volgende dag, een vrijdag, passeert de bus die gevuld is met de Oost-Duitse wielerselectie de Berlijnse Muur. Dieter herademt: hij is weer in hetzelfde land als zijn verloofde.

De DDR-selectie logeert in Hotel Kubel, dat geheel toevallig aan de Bahnhofstrasse blijkt te liggen. Op zaterdagochtend testen de renners de baan, Dieter schat zijn kansen op winst in, probeert zichzelf in een wedstrijd te visualiseren, tot hij plots beseft: ik ga helemaal niet rijden.

Na de lunch komt de receptionist van het hotel naar Dieter toe.

‘Heeft u uw telegram ontvangen, meneer Wiedemann?’

‘Telegram?’

Niet veel later ontvangt hij het bericht alsnog, van de hotelmanager persoonlijk. De envelop is kapotgescheurd.

‘Het is open,’ zegt Wiedemann.

‘Dat geeft niets,’ antwoordt de manager, ‘u hoeft zich geen zorgen te maken. Het is van uw ouders. Ze wensen u succes.’

Dieter wandelt naar het station. Hij wil dit, hij weet het zeker. Maar wil Sylvia het eigenlijk wel? Komt ze? Hoe goed kent hij haar eigenlijk? En haar familie?

Wanneer hij bij het station aankomt, ziet hij haar onmiddellijk. Daar staat ze, naast haar broer en haar ouders.
Hij wordt voorgesteld aan haar vader en vertelt dan dat hij van Sylvia houdt en van plan is om voorgoed in het Westen te blijven.
Hij mag zolang bij de familie Herrmann logeren.
Daarna nemen ze afscheid, want Dieter is zijn fiets vergeten…

In zijn kamer grist hij wat spullen bij elkaar en loopt dan naar de garage, waar de mecanicien aan de fietsen sleutelt. Wanneer die hem vraagt wat hij van plan is, antwoordt Dieter dat hij een uurtje de benen wil losfietsen.

En hij rijdt weg.

Op 6 juli 1964 ontvangen Karl en Marianne Wiedemann een telegram: Ik blijf. Geen zorgen. Brief volgt. Dieter.

Met de vlucht van Dieter is alles veranderd. Niet alleen voor hem, maar ook voor zijn ouders, die plots de naaste familie van een staatsvijand zijn geworden.

In een observatie van de geheime politie staat: ‘Vader maakt een zeer verslagen indruk.’ Veel steun van familieleden krijgt het gezin niet: Karl en Marianne maken wel onderdeel uit van de gemeenschap, maar houden zich ook altijd op de vlakte. Dat verandert niet als vader Karl om onbegrijpelijke redenen wordt ontslagen en ook niet als agenten diezelfde week het huis binnenstormen om alle prijzen van Dieter in beslag te nemen, als ‘bewijsmateriaal’. Wanneer Dieters tante met haar man, een Amerikaanse soldaat, vanuit Flöha naar de VS verhuist, lijkt het Marianne toch ook tijd worden om te vertrekken. Maar vader Wiedemann ligt dwars.

Hij is geboren in Flöha, en in Flöha zal hij sterven.

Ondertussen komt Dieter als loodgieter aan de bak, voordat hij gaat fietsen voor de Torpedo-ploeg. Steeds vaker komen westerse journalisten aan de deur om hem zijn verhaal te laten vertellen, een journalist van Bild doet hem zelfs een reusachtig bod op de exclusieve scoop. Dieter weigert: hij wil geen propagandamateriaal zijn. Niet voor de communisten, maar zeker ook niet voor de kapitalisten, want zo noemt hij de West-Duitsers in zichzelf.

Een jaar na de vlucht trouwen Dieter Wiedemann en Sylvia Hermann. Een paar weken daarvoor heeft Dieter voor het eerst deelgenomen aan het WK wielrennen. Bij geen van beide gelegenheden zijn z’n ouders aanwezig, zoals bij bijna alle andere belangrijke gebeurtenissen die het leven nog voor hem in petto heeft.

Pas zeven jaar later, op 22 december 1972, zal hij zijn ouders terugzien. Het wordt een droef samenzijn: Karl en Marianne zijn in die vereenzaamde jaren boos en verbitterd geraakt.

In 1967 wordt de Tour de France voor het eerst in vele jaren weer eens verreden in landenteams. Dieter Wiedemann verschijnt voor het eerst aan de start, als knecht van het Duitse team, dat onder leiding staat van Hennes Junkermann. Een succes wordt het niet, maar Dieter rijdt wel uit: hij wordt 52e.

De Tour van 1967 is de Tour van Tom Simpson. De Tour van de dood. Dieter Wiedemann rijdt in het wiel van de Brit als die op de flanken van de Mont Ventoux plots begint te zigzaggen, moet toezien hoe Simpson in de berm stort en kijkt hem nog een laatste keer in de ogen. Dan fietst hij door.

Na ’67 houdt Torpedo op te bestaan; Dieter fietst nog een jaartje door in Frankrijk en Nederland, maar houdt het profbestaan op zijn 26e al voor gezien.

*

Toen de Stasi-archieven openbaar gemaakt een paar jaar geleden openbaar gemaakt werden, kreeg Dieter Wiedemann bericht. Hij zou zijn dossier kunnen inzien nu, hij kon nu tot in detail nalezen hoe de obsessie van de DDR-leiding met zijn sporttalenten zijn leven had verwoest.

Hij ging niet, hij wilde geen oude wonden openrijten, niet meer pulken in littekens die zo moeizaam waren geheeld.

Pas toen Herbie Sykes voor de zoveelste keer aan de telefoon hing, ging hij overstag. Hij zou hem ontvangen. Een keer, en daarmee basta.

Frank Heinen