Afgelopen vrijdag, toen Tom Dumoulin de sprint aantrok voor zijn ploegmaat Wout van Aert, zag ik de bui al hangen. Een potentieel Tourwinnaar die zich gaat bemoeien met de sprint van een renner die hoogstwaarschijnlijk toch wel gewonnen had, is vreemd. Alsof je de sterkste man ter wereld een handje helpt zijn boomstam op te tillen.

Is het ongebruikelijk om als potentieel Tourwinnaar (en winnaar van de Giro, podiumklant in diezelfde Tour en bijna winnaar van de Vuelta) iets terug te doen voor een toegewijde ploeggenoot? Dat niet, maar normaal worden dat soort cadeautjes pas uitgedeeld in de ronde van weet-ik-veel- waar (of in de vorm van een protserig horloge met inscriptie of een grasmaaier waarop je kunt zitten). Niet in de eerste week van de Tour waarin je er goed voorstaat in het klassement en je waarden vertellen dat je heel dik in orde bent.

Nu is Wout van Aert natuurlijk geen gemiddelde knecht die zich af laat schepen met een goedkoop of nietszeggend cadeau; Wout van Aert is een wereldtopper, net zoals Primoz Roglic en vele anderen binnen de sterrenformatie van Team Jumbo-Visma dat zijn. Wanneer het om Dumoulin zijn winstkansen in de Tour de France gaat, heeft die kracht iets paradoxaals. Toen Tom Dumoulin nog voor de ploeg van Iwan Spekenbrink fietste, kon de beste Nederlands ronderenner sinds tijden de Tour niet winnen omdat zijn ploegbaas te calvinistisch was een blik toprenners open te trekken. Niemand was immers belangrijker dan de ploeg, ook de allerbeste renner niet. En nu hij eindelijk deel uitmaakt van een ploeg die wel sterk genoeg is om de Tour kan winnen en die daar ook nog eens vol voor gaat, lijkt de kracht van zijn ploeg zich tegen hem te keren, omdat hij te maken heeft met een renner die beter dan hij wordt geacht.

Vooral door Tom Dumoulin zelf, tenminste daar lijkt het op. De kopsleurbeurt zaterdagmiddag op de flanken van de Col de Peyresourde werd door sommige ploeggenoten verkocht als een nobele dienstbaarheid aan zijn collega’s, maar lijkt eigenlijk het bewijs van een onterechte onzekerheid te zijn. Al een week lang roept Tom Dumoulin dat hij niet goed is. Een bewering die voortdurend door de ploegleiding wordt tegengesproken. Sterker, tussen de zinnen van Merijn Zeeman en Frans Maassen door, is een regelmatige verzuchting te horen dat dit soort onzekerheid een beetje de aard van het beestje is.

Hoe dan ook. Voorlopig heeft Tom Dumoulin de kopman in zichzelf overboord geworpen. Energie in de Tour is als water in de woestijn. Kleine slokjes, zuinig met je voorraad, anders ben je later het haasje. Tom Dumoulin klokte zijn rantsoen in een keer weg, het water droop verspillend langs zijn kin. Waarschijnlijk omdat hij geloofde dat hij deze woestijnreis toch niet overleven zal. Een vreselijk frustrerend beeld dat door de ploegleiding als een kostbaar bedrijfsongeval moet zijn ervaren.

Een incident, maar langzaam maar zeker lijkt er een patroon te ontstaan. Telkens weer speelt er iets dat verhindert dat Tom Dumoulin vol voor de winst in de Tour de France kan (of wil) gaan. Dat is niet alleen vreselijk jammer, maar natuurlijk ook frustrerend.

Joost-Jan Kool